ECLI:NL:GHARL:2017:7492

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
200.207.054-02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen griffierecht in mentorschapszaak

In deze zaak heeft verzoeker, mr. J.J. van Ewijk, namens zijn cliënte [belanghebbende] verzet aangetekend tegen de heffing van griffierecht in het kader van een mentorschapsprocedure. De procedure is gestart met een beroepschrift dat op 9 januari 2017 bij het gerechtshof is ingekomen, waarin verzoeker verzoekt om de beschikking van de kantonrechter van 4 november 2016 te vernietigen, die een mentorschap voor [belanghebbende] heeft ingesteld. Verzoeker heeft op 24 januari 2017 verzet aangetekend tegen de griffierechtheffing van € 313,-. De griffier heeft dit verzoek aangemerkt als verzet tegen het griffierecht en heeft geen standpunt ingenomen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 augustus 2017, waarbij verzoeker, [belanghebbende] en de bewindvoerder aanwezig waren. Verzoeker heeft aangevoerd dat [belanghebbende] onder beschermingsbewind staat en dat er geen financiële ruimte is om de proceskosten te betalen. Hij heeft een budgetplaatje overgelegd waaruit blijkt dat de beslagvrije voet hoger is dan het inkomen van [belanghebbende]. Verzoeker stelt dat de kantonrechter het mentorschapsverzoek heeft toegewezen zonder [belanghebbende] te horen, wat in strijd is met het recht op een eerlijk proces.

Het hof heeft geoordeeld dat de heffing van het griffierecht in dit geval een ontoelaatbare belemmering vormt voor de toegang tot de rechter, vooral omdat [belanghebbende] niet in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt kenbaar te maken. Het hof heeft het verzet gegrond verklaard en het griffierecht vastgesteld op nihil, waarmee het verzoek van [belanghebbende] om toegang tot de rechter is gehonoreerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.207.054-02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5426671)
beschikking van 29 augustus 2017
inzake
mr. J.J. van Ewijk,
kantoorhoudende te Utrecht,
hierna te noemen: verzoeker,
mede optredend namens [belanghebbende] , wonende te [woonplaats belanghebbende] ,
en
de griffier van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
hierna te noemen: de griffier.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats belanghebbende] ,
verder te noemen: [belanghebbende] ,
en
[bewindvoerder],
verbonden aan [naam] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder (verder: de bewindvoerder) over de goederen die (zullen) toebehoren aan [belanghebbende] .

2 De procedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzetschrift met bijlagen van de verzoeker, ingekomen op 24 januari 2017;
- de brief van de griffier van 3 februari 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn verzoeker, [belanghebbende] en de bewindvoerder.

3.De vaststaande feiten en het verzoek

3.1
Verzoeker heeft namens zijn cliënte [belanghebbende] een beroepschrift ingediend dat is ingekomen bij het hof op 9 januari 2017. Hij verzoekt daarin namens [belanghebbende] aan het hof de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2016, waarbij een mentorschap ten behoeve van [belanghebbende] is ingesteld, te vernietigen en te bepalen dat het mentorschap wordt opgeheven.
3.2
Verzoeker komt op 24 januari 2017 in verzet tegen de heffing van het griffierecht van € 313,- in voornoemde zaak.
3.3
De griffier heeft bij voormelde brief van 3 februari 2017 verzoeker bericht dat zijn verzoek is aangemerkt als verzet tegen het griffierecht in de zin van artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en dat dit verzoek mondeling zal worden behandeld na de mondelinge behandeling in de hoofdzaak. De griffier heeft geen nader standpunt ingenomen ten aanzien van het verzoek.

4.Het verzoek en de motivering van de beslissing

4.1
Artikel 29 Wgbz bepaalt dat degene die de griffierechten en verschotten heeft betaald, gedurende een maand na die betaling tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht of de verschotten bij verzoekschrift in verzet kan komen bij het gerecht waaraan het griffierrecht of de verschotten werden betaald.
4.2
Verzoeker stelt dat [belanghebbende] onder beschermingsbewind staat evenals de bij haar inwonende vriend, tevens mantelzorger. De bewindvoerder heeft aangegeven dat er in het budgetplaatje geen ruimte is om de proceskosten te betalen. Verzoeker legt een budgetplaatje met onderliggende stukken van de bewindvoerder over. Daaruit volgt dat de berekening van de beslagvrije voet hoger is dan het te ontvangen inkomen.
Voorts voert verzoeker aan dat de kantonrechter het verzoek van de beide dochters van [belanghebbende] tot het instellen van het mentorschap ten aanzien van [belanghebbende] heeft toegewezen zonder dat [belanghebbende] om een reactie is gevraagd en/of door de rechter is gehoord. Nu geen hoor en wederhoor heeft plaats gevonden, is het van belang dat [belanghebbende] in hoger beroep kan komen en het griffierecht daarbij geen belemmering voor de rechtsgang vormt.
4.3
Het griffierecht van € 313,- dat is geheven, is vastgesteld op basis van de tarieven 2017 voor civiele zaken. De heffing van griffierecht berust onder meer op de grond dat die heffing, kort gezegd, de eiser of verzoeker aanzet tot het maken van een afweging van de hoogte van dit griffierecht tegen zijn belang bij de zaak. Dat is volgens vaste jurisprudentie, ook in het kader van artikel 6 EVRM, een legitieme grond voor de heffing van griffierecht, ook bij de allerlaagste inkomens.
4.4
Niettegenstaande het vorenstaande, kan een verzet op de voet van artikel 29 Wgbz in een bepaald geval gegrond zijn in verband met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. Daarbij dient een afweging plaats te vinden waarin worden betrokken de hoogte van het griffierecht en de draagkracht van de rechtzoekende (HR:2016:607).
Verzoeker heeft de financiële situatie van de rechtzoekende met behulp van de overgelegde stukken voldoende inzichtelijk is gemaakt. Daaruit blijkt dat het [belanghebbende] ontbreekt aan financiële middelen. Daarom komt de heffing van het griffierecht in dit specifieke geval neer op een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter. Dit klemt temeer nu de kantonrechter [belanghebbende] in eerste aanleg niet in de gelegenheid heeft gesteld haar mening kenbaar te maken ten aanzien van het verzoek tot het instellen van het mentorschap.
Het hof zal daarom beslissen als hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof,
verklaart het verzet gegrond;
stelt het door [belanghebbende] verschuldigde griffierecht vast op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, A. Smeeïng-van Hees en I.G.M.Th. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 29 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.