ECLI:NL:GHARL:2017:7491

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
200.207.054
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot instelling van een mentorschap ten behoeve van betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een mentorschap voor betrokkene. De kantonrechter had eerder op 4 november 2016 een mentorschap ingesteld op verzoek van de dochters van betrokkene, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2]. Betrokkene, die bijgestaan werd door haar advocaat mr. J.J. van Ewijk, heeft echter in hoger beroep drie grieven ingediend en verzocht om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het mentorschap op te heffen.

Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene, ondanks haar spraakproblemen, in staat is haar belangen zelf waar te nemen en haar mening kenbaar te maken. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2017 is gebleken dat betrokkene in goede samenwerking met haar partner [belanghebbende 3] en de bewindvoerder haar leven leidt. De dochters van betrokkene zijn niet verschenen tijdens de behandeling en hebben geen intensieve band met haar, wat het hof als een belangrijke factor heeft meegewogen in de beslissing.

Het hof heeft geconcludeerd dat niet aan de wettelijke criteria voor het instellen van een mentorschap is voldaan. De grieven van betrokkene zijn gegrond bevonden, en het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek tot instelling van een mentorschap afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de autonomie van de betrokkene en de noodzaak om zorgvuldig te kijken naar de feitelijke situatie van de betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.207.054-01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5426671)
beschikking van 29 augustus 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. J.J. van Ewijk te Utrecht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats belanghebbende 1] ,
dochter van betrokkene,
verder te noemen: [belanghebbende 1] ,
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats belanghebbende 2] ,
dochter van betrokkene,
verder te noemen: [belanghebbende 2] ,
en
[belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats belanghebbende 3] ,
partner van betrokkene,
verder te noemen: [belanghebbende 3] ,
en
[bewindvoerder],
verbonden aan [naam] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder (verder: de bewindvoerder)
over de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 januari 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2017 plaatsgevonden. Verschenen is betrokkene, bijgestaan door haar advocaat. Voorts zijn [belanghebbende 3] en de bewindvoerder verschenen. De dochters van betrokkene, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , zijn niet verschenen. [medewerker 1] en [medewerker 2] hebben namens [instelling 1] , de mondelinge behandeling bijgewoond als informant.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij beschikking van de kantonrechter te Wageningen van 13 september 1995 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld. Bij beschikking van de kantonrechter te Zutphen van 23 november 2015 is - voor zover thans van belang - [bewindvoerder] tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 5 oktober 2016, hebben [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , een verzoek strekkende tot instelling van een mentorschap ten behoeve van betrokkene ingediend.
3.3
Bij beschikking van 4 november 2016 heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van betrokkene. Daarbij zijn [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] benoemd tot mentoren.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de instelling van een mentorschap ten behoeve van betrokkene.
4.2
Betrokkene is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 november 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Betrokkene verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het mentorschap wordt opgeheven.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen. Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet langer meer bestaat, het mentorschap opheffen op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.2
Betrokkene stelt dat er geen sprake is van een situatie dat zij duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt ten volle haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf waar te nemen. Ten onrechte heeft de kantonrechter haar niet gehoord, omdat volgens hem uit de stukken voldoende blijkt dat zij niet in staat is zich over het verzoek uit te laten. Voorts is sprake van bezwaar tegen de benoeming van haar dochters.
5.3
Nu gebleken is dat betrokkene een partner heeft en dat sprake is van een onderbewindstelling van de goederen van betrokkene, merkt het hof deze partner en de bewindvoerder aan als belanghebbenden.
5.4
In het kader van de beoordeling van het verzoek acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat betrokkene in staat is haar mening kenbaar te maken. Zij kan zich niet in woorden uitdrukken, maar is wel in staat om op vragen op een adequate manier (met haar hoofd) instemmend of ontkennend reageren.
Vanaf de zomer 2015 heeft zij een relatie met [belanghebbende 3] . In het voorjaar van 2016 kreeg betrokkene een herseninfarct. Sinds juni 2016 woont hij in haar woning. Na een revalidatieperiode is zij daar sinds november 2016 ook weer woonachtig, waarbij [belanghebbende 3] haar 24-uurs mantelzorg verleent.
Betrokkene heeft ter terechtzitting bevestigd dat het goed gaat met haar en dat zij graag zelf beslissingen wil kunnen nemen. Zij vindt dat zij voldoende in staat is om haar mening kenbaar te maken.
5.6
De bewindvoerder heeft ter terechtzitting meegedeeld dat de samenwerking met de betrokkene en [belanghebbende 3] goed verloopt. Hij is sinds 12 december 2016 ook bewindvoerder over de goederen die [belanghebbende 3] (zullen) toebehoren. Betrokkene heeft bij de bewindvoerder aangegeven dat zij liever geen mentorschap wil. Het was de bewindvoerder niet bekend dat de dochters van betrokkene een verzoek tot het instellen van een mentorschap hadden ingediend ten aanzien van betrokkene en hij is door de kantonrechter niet in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over dat verzoek.
5.7
Betrokkene krijgt sinds circa tien jaar begeleiding vanuit [instelling 1] . Haar begeleidster heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het verzoek van de dochters tot het instellen van het mentorschap niet bekend was bij [instelling 1] . Betrokkene heeft een afschrift van de bestreden beschikking ontvangen en was zeer verbaasd over de inhoud. Zij heeft de beschikking doorgespeeld naar de bewindvoerder en de bewindvoerder heeft een advocaat voor betrokkene benaderd. De begeleidster heeft verder verklaard dat zij sinds ongeveer één jaar gedurende vijf uur per week ondersteuning geeft aan betrokkene en [belanghebbende 3] en dat zij de dochters van betrokkene nog nooit heeft ontmoet. De dochters hebben ook nooit om een gesprek met haar verzocht. Na het herseninfarct bij betrokkene in het voorjaar van 2016 was sprake van een zorgelijke situatie. In die periode heeft [instelling 1] in overleg met [belanghebbende 3] de juiste zorg ingeschakeld voor betrokkene. De samenwerking met betrokkene en [belanghebbende 3] verloopt goed. De dochters hebben in het verzoek tot instelling van mentorschap aangegeven dat zij vermoeden dat er misbruik wordt gemaakt van de situatie en dat er tekenen zijn van mishandeling van betrokkene. Voor de begeleidster is dat niet herkenbaar. Haar voorgangster vanuit [instelling 1] , [begeleidser] , is gedurende vele jaren werkzaam geweest in het gezin van betrokkene en kent de dochters van betrokkene al vanaf jongere leeftijd. In de puberteit had [belanghebbende 1] problemen met betrokkene. [begeleidser] geeft in haar brief van 20 december 2016 aan dat er weinig contact is tussen betrokkene en haar dochters.
5.8
[belanghebbende 3] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [belanghebbende 2] wel eens op bezoek komt bij betrokkene maar dat hij de instelling van het mentorschap niet met haar heeft besproken. [belanghebbende 2] heeft aan hem verteld dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn omdat zij moet werken.
[belanghebbende 3] heeft sinds twee jaar een relatie met betrokkene. Zij wonen ongeveer anderhalf jaar samen. Alles wordt volgens hem in goed overleg met [instelling 1] en de bewindvoerder geregeld. De wijkagent heeft hen een keer bezocht, maar de reden van dat bezoek is aan [belanghebbende 3] niet bekend.
5.9
Het hof is op grond van voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat niet aan het wettelijk criterium voor het instellen van een mentorschap wordt voldaan. Op dit moment is geen sprake van een situatie dat betrokkene als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Betrokkene wordt hierin weliswaar bemoeilijkt door haar spraakproblemen, maar niet op een dusdanige manier dat zij haar belangen zelf niet meer behoorlijk kan waarnemen. Gebleken is dat betrokkene in staat is haar mening aan [belanghebbende 3] , de bewindvoerder en de professionele hulpverlening kenbaar te maken en dat in goed onderling overleg met betrokkene beslissingen worden genomen. De dochters hebben hiermee geen bemoeienis en onderhouden geen intensieve band met betrokkene. Zij hebben daarom mogelijk een onvolledige beeld (gehad) van de situatie van betrokkene.
5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2016
en wijst af het verzoek van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [verzoekster] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, A. Smeeïng-van Hees en I.G.M.Th. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 29 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.