In deze zaak gaat het om een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 35 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Betrokkene, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, omdat zij meent dat haar onterecht onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis is gehouden. De rechtbank Overijssel had eerder haar verzoek tot schadevergoeding afgewezen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank en behandelt het hoger beroep. De procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep worden besproken, inclusief de relevante data en de betrokken partijen. Het hof concludeert dat de officier van justitie niet verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van een verzoek om een voorlopige machtiging, en dat de verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de geneesheer-directeur van de instelling. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van schending van wettelijke voorschriften door de officier van justitie, en dat de gestelde schade niet is ontstaan door een tekortkoming van de officier van justitie. Het hoger beroep van betrokkene faalt, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.