In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 24 juli 2015 een beroep ongegrond verklaarde van de betrokkene, die een administratieve sanctie van € 360,- had gekregen voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart. De gedraging vond plaats op 13 september 2013 om 20.44 uur op de Stationssingel te Rotterdam. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht, maar erkent dat hij op de parkeerplaats heeft gestaan om zijn vriend de gelegenheid te bieden om uit te stappen. Hij stelt dat hij niet langer heeft stilgestaan dan nodig was voor het in- of uitstappen van passagiers.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van parkeren in de zin van artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het hof oordeelt dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging. De betrokkene heeft geen specifieke feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Het hof concludeert dat de betrokkene de gedraging heeft verricht, aangezien er geen zichtbare gehandicaptenparkeerkaart in het voertuig aanwezig was.
Gelet op deze overwegingen bevestigt het hof de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van parkeren en de voorwaarden waaronder parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats is toegestaan.