ECLI:NL:GHARL:2017:7422

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
200.203.905/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie na verhuizing naar Spanje en onvoldoende onderbouwing van het verzoek

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van de kinderalimentatie door de vader, die recentelijk naar Spanje is verhuisd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen te verlagen van € 300,- per kind per maand naar € 6,- per kind per maand, met terugwerkende kracht. De vrouw, de verweerster in deze zaak, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking van de rechtbank.

De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bijdrage van € 300,- per kind per maand moest betalen, gebaseerd op de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de vader. De vader stelt dat zijn financiële situatie is veranderd door zijn verhuizing naar Spanje en dat hij niet in staat is om het eerder vastgestelde bedrag te betalen. Het hof oordeelt echter dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn huidige financiële situatie en dat zijn argumenten niet voldoende onderbouwd zijn.

Het hof bevestigt de rechtsmacht op basis van de Alimentatieverordening, aangezien de vrouw en de kinderen in Nederland wonen. Het hof concludeert dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar dat de vader niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de vastgestelde alimentatie te betalen. De eerdere beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, en het verzoek van de vader wordt afgewezen. De beslissing is genomen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.203.905/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/145895/FA RK 15-2126)
beschikking van 22 augustus 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] (Spanje),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: thans mr. R.J. Ouderdorp te Amsterdam, voorheen mr. R.A. Schütz te Leeuwarden,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 oktober 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 november 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schütz van 2 december 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ouderdorp van 26 april 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ouderdorp van 8 mei 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ouderdorp van 11 mei 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ouderdorp van 15 mei 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) heeft bij brief, ingekomen op
8 december 2016, aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 mei 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Ouderdorp heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van zijn spreekaantekeningen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , voornoemd, geboren [in] 2001 en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2002.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
Het huwelijk van partijen is op 27 augustus 2003 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Bij beschikking van 29 april 2009 heeft de toenmalige rechtbank Leeuwarden - kort gezegd - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 22 oktober 2008 op € 13,- per kind per maand bepaald.
3.4
De man is [in] 2008 gehuwd met zijn huidige echtgenote, mevrouw
[C] . Zij hebben samen drie kinderen, te weten: [D] , geboren [in] 2008, [E] , geboren [in] 2009 en [F] , geboren [in] 2011. De man woont met dit gezin in Spanje.
3.5
De man heeft bij beroepschrift verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. Bij beschikking van 5 januari 2017 (onder zaaknummer 200.203.905/02) heeft dit hof het verzoek tot schorsing van de man afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 16 december 2015 bepaald op € 300,- per kind per maand. De man is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 oktober 2016. De grieven zien –voor zover thans nog van belang– op de wijziging van omstandigheden, de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. De man verzoekt uiteindelijk, na wijziging van zijn verzoek ter zitting, om:
- primair de door de man te betalen bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op € 6,- per kind per maand, ingaande 16 december 2015, dan wel zoveel later als het hof redelijk acht, alsmede de door de man te betalen bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen per 1 januari 2017 op nihil te stellen met veroordeling van de vrouw om met de man tot verrekening over te gaan van het door de man te veel betaalde en de vrouw te veroordelen om het resterende bedrag van € 1.400,- aan de man terug te betalen binnen twee weken na het wijzen van de beschikking;
- subsidiair de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op € 6,- per kind per maand, (kennelijk) ingaande
16 december 2015, dan wel een redelijk lager bedrag, onder veroordeling van de vrouw om met de man tot verrekening over te gaan van hetgeen de man reeds te veel aan bijdrage in de verzorging en opvoeding heeft betaald aan de vrouw en de vrouw te veroordelen het resterende aan de man terug te betalen binnen twee weken na het wijzen van de beschikking.
4.2
De vrouw heeft zich hiertegen verweerd en verzocht –naar het hof begrijpt– de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Voor zover de man in hoger beroep verzoekt om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een lager bedrag te bepalen dan de bij beschikking van 29 april 2009 opgelegde bijdrage (derhalve een bijdrage van € 13,- per kind per maand, die per 1 januari 2015 geïndexeerd afgerond € 14,- per kind per maand bedraagt), is sprake van een verzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 282 lid 4 Rv. Immers, de vrouw heeft in eerste aanleg verzocht de bij beschikking van 29 april 2009 vastgestelde kinderalimentatie te wijzigen naar een bedrag van € 300,- per kind per maand en de man heeft in eerste aanleg geen tegenverzoek gedaan. Dit brengt met zich dat het verzoek van de man in hoger beroep voor zover hij om een lagere kinderalimentatie dan € 14,- per kind per maand verzoekt, reeds om die reden dient te worden afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

De rechtsmacht
5.1
Het hof acht zich op grond van artikel 3 aanhef en sub b van de zogenaamde Alimentatieverordening bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen, nu de vrouw en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Op grond van artikel 15 van deze verordening jo. artikel 3 van het zogenaamde Haags Protocol van 23 november 2007 is Nederlands recht van toepassing op onderhavige procedure.
De wijzigingsgrond
5.2
Omdat gebleken is dat de man naar Spanje is verhuisd en zijn onderneming heeft verkocht is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt. Dit brengt met zich dat aan de bespreking van de grief van de man op dit punt voorbij kan worden gegaan.
Ingangsdatum
5.3
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage, te weten 16 december 2015, is in hoger beroep niet in geschil zodat het hof deze datum eveneens als uitgangspunt neemt.
Hoogte behoefte kinderen
5.4
In beginsel gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de kinderen volgens de huidige richtlijnen uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving (in 2003), of het inkomen na de scheiding van een van de ouders voor zover dit het totale voormalige gezinsinkomen te boven gaat. Het hof zal uitgaan van de door de vrouw gestelde behoefte van de kinderen ter hoogte van € 300,- per kind per maand. De vrouw heeft aangevoerd dat de man in 2009 in staat was een bedrag van
€ 1.000,- per maand af te lossen op een zakelijke schuld voor een bedrijfspand, hetgeen de man niet (gemotiveerd) heeft weersproken. Dat deze aflossing door de rechtbank in 2009 niet bij de beoordeling van de draagkracht is betrokken, laat naar het oordeel van het hof onverlet dat in het kader van de bepaling van de behoefte van de kinderen hiermee rekening kan worden gehouden. Het hof verbindt daaraan de conclusie dat de man in 2009 over een hoog netto besteedbaar inkomen beschikte, hoger dan het gezinsinkomen in 2003. Door de man zijn in dit verband onvoldoende gegevens overgelegd die tot een andere conclusie zouden moeten leiden, meer in het bijzonder dat de door de vrouw gestelde behoefte te hoog zou zijn. Daarom zal het hof de behoefte van de kinderen vaststellen op € 300,- per kind per maand.
Draagkracht man
5.5
De man heeft aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage van € 300,- per kind per maand te kunnen betalen. Hij heeft echter onvoldoende financiële stukken overgelegd die tot een gefundeerde stellingname over zijn draagkracht over de in het geding zijnde periode (derhalve vanaf 16 december 2015) kunnen leiden. De door de man in het geding gebrachte in Nederland opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting (over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013), geven naar het oordeel van het hof onvoldoende inzage in zijn huidige inkomens- en vermogenspositie. Het had op de weg van de man gelegen om zijn in Nederland gedane aangiftes en aanslagen Inkomstenbelasting over de wel relevante periode in het geding te brengen. Het standpunt van de man dat hij in Nederland niet langer belastingplichtig zou zijn, heeft de man inmiddels verlaten, hetgeen ook onaannemelijk is gelet op het pand dat hij bezit en het (fictieve) rendement daaruit. De door de man overgelegde rekeningafschriften van verscheidene bankrekeningen zijn onbestreden niet volledig en daarenboven is - vanwege het ontbreken van recente aangiften Inkomstenbelasting - oncontroleerbaar of de man daarnaast nog over andere bankrekeningen beschikt. Ook de door hem overgelegde verklaringen van de autoriteiten in Spanje geven onvoldoende helderheid over de recente, werkelijke inkomens- en/of vermogenspositie van de man. Zo kan uit de verklaring dat de man niet staat ingeschreven in het register van economische activiteiten bij de Belastingdienst voor het jaar 2016 slechts geconcludeerd worden dat de man in Spanje geen geregistreerde economische activiteiten heeft ontplooid. De man stelt dat hij sinds langere tijd enkel leeft van de inkomsten van € 1.650,- die hij heeft uit de verhuur van het pand in [G] , echter dit valt moeilijk te rijmen met de omstandigheid dat de man naast zijn gezin met drie kinderen ook de kosten van zijn pand in [G] heeft te dragen, alsmede met de niet betwiste bankopnamen die de man in korte tijd heeft gedaan. Op grond van hetgeen namens de man in het beroepschrift naar voren is gebracht, valt allerminst uit te sluiten dat de man zijn inkomsten en/of vermogen niet opgeeft bij de desbetreffende Nederlandse en Spaanse autoriteiten. Wat dat betreft geeft het veelvuldig gebruik van de man van prepaid cards te denken. Dat de man in Spanje niet over inkomsten en/of vermogen beschikt en in Nederland niet over andere inkomsten en/of vermogen beschikt dan de inkomsten uit verhuur van het pand, heeft de man onvoldoende onderbouwd.
5.6
Het hof is gelet op het vorenstaande dan ook van oordeel dat de man zijn verweer dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 300,- per kind per maand te kunnen voldoen, onvoldoende heeft onderbouwd. Dit brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking reeds om die reden zal bekrachtigen. De overige stellingen en weren behoeven derhalve geen bespreking meer.
5.7
Ten overvloede merkt het hof op dat op de man een inspanningsverplichting rust om over voldoende inkomsten en/of vermogen te beschikken om aan zijn onderhoudsverplichting jegens al zijn kinderen te kunnen voldoen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
5 oktober 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 22 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.