ECLI:NL:GHARL:2017:7288

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
21-004517-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaardere bestraffing van zakkenrollerij gericht op bejaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van zakkenrollerij en diefstal van pinpassen van bejaarde slachtoffers. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een zwaardere straf opgelegd. De verdachte heeft samen met mededaders op verschillende data pinpassen van bejaarden gestolen en vervolgens geld opgenomen van hun rekeningen. De feiten vonden plaats op 16 maart 2016 en 28 januari 2016, waarbij de slachtoffers op slinkse wijze werden benaderd door de verdachten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders een planmatige aanpak hebben gehanteerd, gericht op het afkijken van pincodes en het stelen van pinpassen. De verdachte is herkend op camerabeelden en door getuigen, maar heeft geen verweer gevoerd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers in overweging genomen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], ter hoogte van €150,--.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004517-16
Uitspraak d.d.: 24 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2016 met parketnummer 05-100023-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. C.J.M. Jansen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 maart 2016 te [plaats 1], gemeente [gemeente],
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
(ABN-AMRO) pinpas/bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
2:
hij op of omstreeks 16 maart 2016 te [plaats 2], tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening vanaf een ABN-AMRO bankrekening t.n..v [slachtoffer 1] een
geldbedrag van in totaal ongeveer 1250 euro heeft weggenomen, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of de
Rabobank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededaders, waarbij verdachte en/of haar mededaders zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goederen/geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door
middel van een valse sleutel te weten de bankpas van die [slachtoffer 1] en
de bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededaders
niet gerechtigd, gemachtigd en/of bevoegd waren;
3:
hij op of omstreeks 28 januari 2016 te [plaats 2], tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een (ABN-AMRO) pinpas/bankpas, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
4:
hij op of omstreeks 28 januari 2016 te [plaats 2], tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening vanaf een ABN-AMRO bankrekening t.n.v. [slachtoffer 2] een of meer
geldbedrag(en) van in totaal ongeveer 2021 euro, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of haar mededaders, waarbij verdachte en/of haar
mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of
die/dat weg te nemen goederen/geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik hebben
gebracht door middel van een valse sleutel te weten de bankpas van die
[slachtoffer 2] en de bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte
en/of zijn mededaders niet gerechtigd, gemachtigd en/of bevoegd waren.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal stelt dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen
kunnen worden en concludeert dat het hof het vonnis waarvan beroep kan bevestigen.

Standpunt van de verdediging

Door de raadsman is betoogd dat – kort gezegd – de herkenningen/signalementen onvoldoende zijn om te kunnen stellen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de pinpassen c.q. de handelingen met de gestolen pinpassen. De raadsman stelt dat er gezien het vorenstaande, mede gelet op recente arresten van de Hoge Raad met betrekking tot het medeplegen, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat verdachte derhalve vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde.

Bewijsoverwegingen

Uit het dossier blijkt het volgende:
Op 29 januari 2016 deed de 74-jarige [slachtoffer 2] aangifte van haar op 28 januari 2016 gestolen ABN‑AMRO pinpas en dat met de gestolen pinpas tweemaal een bedrag van
€ 1.010,50 was opgenomen bij het “muntrol-apparaat” van de Rabobank te [plaats 2]. Zij verklaarde dat zij die dag boodschappen had gedaan bij het Kruidvat. Bij de berging van haar woning werd zij aangesproken door een man en een vrouw, die haar de weg vroegen. Later die dag ontdekte zij dat haar pinpas weg was. Uit de bijlage blijkt dat op 28 januari 2016 om 14.32 uur en op 14.34 uur elke keer een bedrag is afgeschreven van € 1.010,50 met beide keren als omschrijving “Rabobank Muntrollen”.
Op 18 maart 2016 deed de 81-jarige [slachtoffer 1] aangifte van haar op 16 maart 2016 gestolen ABN‑AMRO pinpas en dat met de gestolen pinpas € 1.263,-- aan “muntrollen” was opgenomen bij de Rabobank te [plaats 2]. Zij verklaarde dat zij die dag boodschappen had gedaan bij de Emté te [plaats 1] en dat zij op de oprit van haar woning werd aangesproken door een man en een vrouw die haar de weg vroegen. De vrouw vroeg haar de weg naar de [straat]. De vrouw had papieren in haar hand. Aangeefster legde de vrouw uit hoe ze bij die straat moest komen. Na de uitleg zag aangeefster dat de vrouw, samen met nog een vrouw en een man in de richting liepen van die straat. Toen zij in haar woning was bleek dat onder meer haar pinpas weg was. Zij realiseerde zich dat, terwijl zij met die vrouw sprak, er aan haar tas werd getrokken. Uit de bijlage blijkt dat op 16 maart 2016, omstreeks 11.25 uur, er € 1.263,-- afgeschreven is met omschrijving “Rabobank Muntrollen”.
Op 16 maart 2016 deed [getuige 1], manager bij de Rabobank, aangifte. Hij verklaarde dat hij van een collega hoorde dat er bij de Rabobank [plaats 2] een incident had plaatsgevonden. Er was een vrouw naar binnengekomen die naar de muntrolautomaat was gelopen. De collega vertrouwde dit niet omdat de vrouw herhaaldelijk op de € 2,-- muntknop drukte. [Getuige 1] gaf daarbij aan dat het hem en zijn collega’s bekend is dat dit de nieuwe manier is om geld op te nemen nadat dieven een pinpas hebben gestolen en dat het bekend is dat dit bij ABN-AMRO passen het beste gaat omdat er dan in één keer € 2.500,-- kan worden opgenomen. Hierop werd de vrouw door een collega aangesproken waarop de vrouw de bank verliet en een deel van de muntrollen liet liggen. Vervolgens werd de politie door de alarmknop gewaarschuwd en één van de collega’s, [getuige 2], is achter de auto aangereden waarin de vrouw instapte.
De getuige [getuige 3], medewerkster bij de Rabobank [plaats 2], verklaarde dat zij op 16 maart 2016 omstreeks 11.20 uur een vrouw sprak, welke zich zenuwachtig gedroeg, die geld opnam bij de muntrolautomaat. Toen [getuige 3] haar aansprak stopte de vrouw de pinpas snel weg, stopte muntrollen in haar rugzak en liep weg. Bij het weglopen liet zij een 15 rollen achter bij de bank.
De getuige [getuige 2], medewerker bij de Rabobank [plaats 2], verklaarde dat hij naar aanleiding van het indrukken van de alarmknop de achtervolging inzette. Hij zag dat de vrouw in een zwarte Skoda stapte. Tijdens de achtervolging zag hij dat er tijdens de rit iets vanaf de achterbank van de Skoda naar buiten werd gegooid. Tevens gaf [getuige 2] op dat de Skoda waar de vrouw instapte voorzien was van het kenteken [kenteken].
Naar aanleiding van de waarneming van [getuige 2] is door de politie een onderzoek ingesteld in de berm van de Rijksstraatweg N833 om te zoeken naar mogelijke snippers. Door één van de verbalisanten werd een paars/wit papiertje aangetroffen met daarop de gedrukte tekst “Brinks 50 euro, 25 x 2 euro”.
Naar aanleiding van de melding werd door de politie uitgekeken naar een zwarte Skoda met het kenteken [kenteken]. Op de N327 zagen verbalisanten de Skoda rijden en hebben de Skoda gevolgd. Tijdens het volgen werden snelheden bereikt van tussen de 180 à 190 kilometer per uur en er was sprake van buitengewoon gevaarlijk rijgedrag. Op een gegeven moment heeft de bestuurder van de Skoda vaart geminderd en is gestopt bij de oprit Boxtel/A2. De verbalisanten zagen dat de bestuurder werd aangehouden door collega’s en dat er op de achterbank twee vrouwelijke personen zaten.
De aanhouding van de bestuurder, verdachte [verdachte], vond plaats op 16 maart 2016 omstreeks 11.55 uur en de inzittenden van de auto, [mede-verdachte 1] en [mede-verdachte 2] werden om 12.05 uur aangehouden.
In de Skoda werden op de achterbank aangetroffen twee munten van € 2,-- en op de vloer
een derde muntstuk van € 2,--. In het dashboardkastje werd een verhuurcontract
aangetroffen van de Skoda. Als huurder werd op het contract vermeld [verdachte].
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] zijn camerabeelden opgevraagd bij supermarkt Emté te [plaats 1]. Deze beelden zijn bekeken door verbalisant. Verbalisant zag dat op 16 maart 2016, omstreeks 10.54.18 uur het slachtoffer de winkel binnen liep. Om 10.55.56 uur ziet zij de verdachten de winkel binnenkomen. Verbalisant herkent de haar ambtshalve bekende mannelijke verdachte [verdachte]. Tevens heeft zij het vermoeden dat de vrouwelijke verdachte, gelet op het postuur en het gezicht, [mede-verdachte 1] betreft. Het valt verbalisant op dat als de verdachten de winkel binnenkom zij hun handen voor het gezicht houden.
Op de beelden van 11.01.50 uur is te zien dat het slachtoffer haar boodschappen met de pinpas afrekent. Vlak voor en tijdens het pin-moment stelt de [mede-verdachte 1] een vraag aan de kassière. [Verdachte] kijkt op dat moment richting het slachtoffer die aan het pinnen is. [Verdachte] houdt zicht op het pinapparaat en [mede-verdachte 1] blijft in gesprek met de kassière. Om 11.02.32 uur neemt het slachtoffer geld op uit de geldautomaat die in de winkel bij de planten staat. Beide verdachten houden zich ook op bij de planten en houden zicht op het slachtoffer.
[Getuige 4], brigadier van politie uit Rotterdam kwam op het regionale opsporingsprogramma Bureau Gelderland een item tegen omtrent “pinpas diefstal [plaats 2]”. Hij herkende, omdat hij een onderzoek had “gedraaid” inzake bankpasfraude na diefstal met een babbeltruc, onder meer [verdachte] en [mede-verdachte 1] voor 100% als de verdachten in de [plaats 2]se zaak. In het opgemaakte proces-verbaal maakt deze verbalisant ook melding van een incident in Brabant waarbij [verdachte] en [mede-verdachte 1] betrokken waren. Hierbij ging het ook om een bejaarde vrouw die door [verdachte] en [mede-verdachte 1] werd geobserveerd terwijl zij aan het pinnen was bij een geldautomaat.
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 2] zijn eveneens camerabeelden opgevraagd van het Kruidvat te [plaats 2]. Deze beelden zijn bekeken. Verbalisant zag dat op de beelden van 28 januari 2016 13.39.21 uur de haar ambtshalve bekende verdachte [verdachte] en de door verbalisant [getuige 4] herkende [mede-verdachte 1] de winkel binnenlopen. Verdachten lopen een rondje in de winkel en verlaten vervolgens de winkel. Om 13.45.42 uur komen beide verdachten de winkel weer binnen lopen. Om 13.49.07 uur is het slachtoffer haar producten aan het afrekenen bij de kassa. [Mede-verdachte 1] staat achter het slachtoffer en [verdachte] staat naast [mede-verdachte 1]. Door de kassière worden zij verwezen naar de kassa die vrij is. [Mede-verdachte 1] loopt naar die kassa en terwijl zij dit doet houdt zij de handen van het slachtoffer en het pinapparaat nauwlettend in de gaten. [Verdachte] kijkt op een afstand van ongeveer twee meter naar het slachtoffer en het pinapparaat. [Mede-verdachte 1] blijft constant in de richting van het slachtoffer kijken. Vervolgens verlaten eerst het slachtoffer en daarna de verdachten de winkel. Vervolgens heeft verbalisant de beelden van de Rabobank [plaats 2] bekeken. Hierop is te zien dat [verdachte] om 14.31.46 uur de bank binnenloopt. [Verdachte] loopt met een plastic AH-tas richting geldautomaat. Om 14.32.08 uur komt [mede-verdachte 1] de bank binnen en gaat direct op een stoel zitten. Tijdens het opnemen van het geld opent [verdachte] de tas en doet er iets in. Om 14.35.01 uur verlaat [verdachte] de bank.

Oordeel hof

Ten aanzien van de herkenningen
Feiten 3 en 4
Verdachte is door verbalisanten herkend als één van de personen die te zien is op de beelden in verband met de diefstal van de pinpas in [plaats 2] op 28 januari 2016. Verdachte heeft niet ontkend dat hij die persoon was. Bij de politie heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen en hij is noch bij de rechtbank, noch bij het hof verschenen. Hij heeft dus niet de gelegenheid benut, die hij volop had, om aan te geven dat hij die persoon op de zich in het dossier bevindende afbeeldingen niet was en waarom hij die persoon niet kon zijn.
Het hof heeft mede daarom geen reden om te twijfelen aan de herkenningen van verbalisanten en gaat er van dat verdachte degene is geweest die samen met [mede-verdachte 1] op 28 januari 2016 in het Kruidvat in [plaats 2] is geweest en vervolgens in de Rabobank in [plaats 2], alwaar met de gestolen pinpas is gepind.
Feiten 1 en 2
Het hof gaat er verder van uit dat verdachte samen met [mede-verdachte 1] op 16 maart 2016 in de Emté in [plaats 1] is geweest en daar aangeefster toen zij aan het pinnen was heeft geobserveerd. Verdachte is herkend door verbalisant die de camerabeelden heeft bekeken en verdachte is die dag bovendien in dezelfde auto aangetroffen, waarin [mede-verdachte 1] en nog een vrouw zaten, terwijl één van die vrouwen met de gestolen pinpas van aangeefster heeft gepind. Bovendien geldt ook hier dat verdachte noch bij de politie, noch ter zitting van de rechtbank en het hof heeft aangevoerd dat hij niet de man op de beelden is.
Ten aanzien van het medeplegen
Feiten 3 en 4
Verdachte en [mede-verdachte 1] zijn herkend als de personen die in het Kruidvat in [plaats 2] aangeefster [slachtoffer 2] in de gaten hebben gehouden op het moment dat [slachtoffer 2] in het Kruidvat aan het pinnen was. Ook zijn verdachte en [mede-verdachte 1] herkend als de personen die zich in de Rabobank bevonden toen er met de inmiddels buitgemaakte pinpas van [slachtoffer 2] werd gepind. Kort na haar aanwezigheid in het Kruidvat is [slachtoffer 2] bij haar woning aangesproken door een man en een vrouw, waarna [slachtoffer 2] vervolgens enige tijd later bemerkte dat haar pinpas was weggenomen. Kort nadat [slachtoffer 2] is aangesproken door de man en de vrouw, werd er gepind met haar pinpas door verdachte, terwijl [mede-verdachte 1] daarbij in de buurt stond. Het hof gaat er daarom van uit dat de man en vrouw die [slachtoffer 2] hebben aangesproken, verdachte en [mede-verdachte 1] waren.
Gelet op het bovenstaande kan zowel ten aanzien van de diefstal van de pinpas als ten aanzien van de diefstal van het geld met de gestolen pinpas, gesproken worden van medeplegen.
Feiten 1 en 2
Verdachte was samen met [mede-verdachte 1] op 16 maart 2016 in de Emté in [plaats 1] waar zij aangeefster [slachtoffer 1] in de gaten hebben gehouden. Aangeefster [slachtoffer 1] is later aangesproken door een vrouw, terwijl een andere vrouw en een man zich in de directe omgeving ophielden. Vervolgens is er door een vrouw in de Rabobank in [plaats 2] gepind met de gestolen pinpas van aangeefster. Die vrouw is gevlucht toen het personeel van de Rabobank argwaan kreeg en is vervolgens in een auto gestapt die even later tot stilstand werd gebracht door de politie. In die auto bevonden zich verdachte, [mede-verdachte 1] en nog een vrouw. Gelet hierop gaat het hof er vanuit dat verdachte zich samen met [mede-verdachte 1] en de andere vrouw, in de directe omgeving van aangeefster bevond op het moment dat haar pinpas werd ontvreemd, terwijl op dat moment verdachte reeds op de hoogte moet zijn geweest van de pincode van die pinpas. Kort daarna werd er gepind met die pinpas en de bijbehorende pincode door een vrouw die korte tijd later bij de verdachte in de auto werd aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt duidelijk dat sprake was van een planmatige aanpak die gericht was op het afkijken van de pincode, de diefstal van de pinpas en de diefstal van het geld met behulp van die pinpas en dat verdachte op cruciale punten aanwezig was en een belangrijke rol heeft gespeeld bij het verkrijgen van de pincode. Het hof gaat er daarom van uit dat verdachte zowel de diefstal van de pinpas als de diefstal van het geld met die pinpas heeft medegepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 16 maart 2016 te [plaats 1], gemeente [gemeente],
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
(ABN-AMRO) pinpas
toebehorende aan [slachtoffer 1];
2:
hij op 16 maart 2016 te [plaats 2], tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening vanaf een ABN-AMRO bankrekening t.n.v [slachtoffer 1] een
geldbedrag van in totaal ongeveer 1250 euro heeft weggenomen,
toebehorende aan [slachtoffer 1],
waarbij verdachte en/of haar mededaders zich
dat weg te nemen
geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door
middel van een valse sleutel te weten de bankpas van die [slachtoffer 1] en
de bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededaders
niet gerechtigd, gemachtigd of bevoegd waren;
3:
hij op 28 januari 2016 te [plaats 2], tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een (ABN-AMRO) pinpas
toebehorende aan [slachtoffer 2];
4:
hij op 28 januari 2016 te [plaats 2], tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening vanaf een ABN-AMRO bankrekening t.n.v. [slachtoffer 2]
geldbedragen van in totaal ongeveer 2021 euro,
toebehorende aan [slachtoffer 2],
waarbij verdachte en/of haar
mededaders
die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben
gebracht door middel van een valse sleutel te weten de bankpas van die
[slachtoffer 2] en de bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte
en/of zijn mededaders niet gerechtigd, gemachtigd of bevoegd waren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 3 bewezen verklaarde levert op:

telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het onder 2 en 4 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter heeft verdachte, conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte tot dezelfde straf zal worden veroordeeld als hem in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan vermogensdelicten waarbij met name bejaarden het slachtoffer zijn geworden. Er is kennelijk bewust gezocht en samengewerkt om een persoon, waarvan (bijvoorbeeld) de verwachting was dat die minder snel de pincode intoetst en die op dat moment niet voldoende alert was te bestelen. De wijze van het plegen van de feiten werd gekenmerkt door een doortrapte voorbereiding en berekenende sluwheid. Verdachte heeft welbewust gehandeld om er zelf financieel beter van te worden. Het hof neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat het hier steeds slachtoffers betrof die op (ver)gevorderde leeftijd en kwetsbaar waren en dat verdachte geen enkele verantwoording heeft genomen voor zijn handelen. Verdachte heeft door zijn strafbaar handelen bij de slachtoffers, naast financiële schade, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Vanwege de wijze waarop de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten te werk is gegaan en de omstandigheid dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, gaat het hof uit van recidivegevaar. Het hof is van oordeel dat op grond van het vorenstaande geen andere straf in aanmerking komt dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Anders dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd is het hof van oordeel dat, gelet op de geraffineerde wijze waarop de feiten plaatsvonden, de “doelgroep” en het door het hof ingeschatte recidivegevaar, aan verdachte een significant hogere gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Het moet verdachte voor eens en altijd duidelijk zijn dat het afgelopen moet zijn met zijn criminele activiteiten. Er is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van verdachte waaraan een relevant strafverminderend effect kan worden toegekend.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2[ ter zake van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,-- (éénhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,-- (éénhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. A.R. van der Winkel en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 24 augustus 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.