Uitspraak
Steller Holding,
[geïntimeerde] qq,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
management feeten behoeve van Steller Holding.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
"wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen".
grief I in het incidenteel appelaan de orde te stellen. In deze grief verwijt de curator de kantonrechter dat hij ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 47 Fw bepaalt dat de voldoening aan een opeisbare schuld alleen dan kan worden vernietigd, wanneer wordt aangetoond, dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was en daarmee heeft miskend dat artikel 47 Fw ook nog een tweede grond kent. Het hof oordeelt dat de grief in zoverre feitelijke grondslag ontbeert, omdat de kantonrechter zijn oordeel heeft vergezeld van het voorbehoud "voor zover in deze van belang", waarmee hij overduidelijk heeft bedoeld dat slechts op de eerste grond van artikel 47 Fw in eerste aanleg een beroep is gedaan. Dit laatste wordt door de curator ook met zoveel woorden erkend. In appel doet hij - uitdrukkelijk subsidiair - een beroep op de tweede vernietigingsgrond van artikel 47 Fw, zodat het hof eerst de grieven in principaal appel verder zal behandelen alvorens verder in te gaan op deze tweede vernietigingsgrond
"met doel en strekking van art. 42 Fw, in verbinding met art. 51 Fw, indien betrokkene zich aan zijn uit art. 42 Fw voortvloeiende verplichting om het ontvangen bedrag in de boedel terug te brengen en aldus de ontstane ongelijkheid van crediteuren ongedaan te maken, zou kunnen onttrekken door dat bedrag aan een andere schuldeiser te verpanden en zich vervolgens, na uitwinning, te beroepen op verrekening met de door subrogatie verkregen vordering van die schuldeiser op de boedel."
GS Faillissementswet, artikel 51, aantekening 3.1 en de daar verder aangehaalde literatuur en rechtspraak. Of de vordering waarmee Steller Holding wenst te verrekenen concurrent, preferent of een al dan niet "super preferente" boedelvordering betreft, doet daarbij niet ter zake. De gevolgen van de nietige handeling ten opzichte van de boedel dienen zo veel mogelijk ongedaan gemaakt te worden en het vermogen in de oude toestand te worden hersteld.