Beoordeling
1. De bestreden beslissing is aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat daarin de naam is vermeld van de kantonrechter die het beroep van de betrokkene heeft behandeld, doch dat het proces-verbaal niet is ondertekend door de kantonrechter. Het proces-verbaal is slechts ondertekend door de griffier. In het proces-verbaal is niet vermeld dat de kantonrechter buiten staat was dit (mede) te ondertekenen. Gelet op vaste jurisprudentie betekent dit dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd.
2. Het hof zal derhalve doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “Niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 2 juli 2014 om 11.31 uur op de Jan Evertsenstraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken]. De officier van justitie heeft het tegen deze beschikking gerichte administratief beroep ongegrond verklaard.
4. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de officier van justitie dient te worden vernietigd omdat de officier van justitie niet heeft gehandeld in overeenstemming met de wettelijke hoorplicht. Daarnaast heeft de officier van justitie niet afdoende gemotiveerd waarom er van het horen van de betrokkene is afgezien. De gemachtigde verwijst daarbij naar het door hem bijgevoegde (niet gepubliceerde) arrest van het hof d.d. 3 mei 2016, WAHV 200.154.828.
Met betrekking tot de gedraging ontkent de gemachtigde dat deze is verricht. Op geen enkele wijze blijkt hoe de verbalisant heeft waar kunnen nemen dat de betrokkene door rood licht is gereden. Daar komt bij dat krachtens het Feitenboekje 2014 een verbalisant direct zicht dient te hebben op het verkeerslicht. Verder blijkt niet dat de verbalisant heeft gecontroleerd of het verklikkerlicht tegelijkertijd met het rode licht in werking trad. Ook kan uit het enkele feit dat het verklikkerlicht in werking trad niet worden geconcludeerd dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde voor de betrokkene. Voorts is de geellichtfase niet bekend en is er ten onrechte op kenteken bekeurd. De omstandigheid dat in verband met de veiligheid van de verbalisant geen staandehouding mogelijk was, is onvoldoende om op kenteken te bekeuren.
5. Ten aanzien van de klacht van de gemachtigde dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden, overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 7 van de WAHV juncto artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Awb, kan van het horen worden afgezien indien de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
6. Het is het hof ambtshalve bekend dat de rechtsmiddelenverwijzing onder een inleidende beschikking in dit verband de volgende passage bevat: "Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent."
7. Het hof stelt vast dat in administratief beroep niet is verzocht om te worden gehoord. Gelet daarop heeft de officier van justitie er van kunnen afzien de betrokkene naar aanleiding van het ingestelde beroep te horen. De stelling van de gemachtigde dat de officier van justitie niet heeft voldaan aan de hoorplicht, gaat dus niet op.
8. Voorts heeft de gemachtigde in hoger beroep aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie gebrekkig is gemotiveerd, nu niet is aangegeven waarom de officier van justitie van het horen heeft afgezien.
9. De gemachtigde van de betrokkene merkt terecht op dat in de beslissing van de officier van justitie d.d. 25 december 2014 niet is vermeld waarom van het horen is afgezien. In artikel 6:22 van de Awb is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Nu de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord en niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad doordat niet is vermeld dat om die reden van het horen is afgezien, kan de beslissing van de officier van justitie van 25 december 2014 ondanks dit gebrek in stand blijven.
10. De onder 3. genoemde gedraging is een overtreding van artikel 62 in verbinding met artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
11. Artikel 68, eerste lid, van het RVV 1990 houdt in:
"Bij driekleurige verkeerslichten betekent:
a. groen licht: doorgaan;
b. geel licht: stop: voor bestuurder die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
12. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
13. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Gedragingsgegevens:
Ik zag dat het op het verkeerslicht aangebrachte verklikkerlicht aangaf dat het verkeerslicht ongeveer 2,0 seconden op rood stond op het moment dat betrokkene dit licht negeerde en zijn weg vervolgde. (…)
Ter plaatse bleek mij bij controle dat het verklikkerlicht tegelijkertijd met het rode verkeerslicht in werking trad. (…)
Geen staandehouding ivm veiligheid ambtenaar. (…)”
14. De advocaat-generaal heeft de verbalisant een aanvullend proces-verbaal laten opmaken en dit gevoegd bij zijn verweerschrift. Dit proces-verbaal bevat, zakelijk weergegeven, onder meer als op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van de verbalisant:
"Ik kan helaas niet voldoen aan de gevraagde informatie. De zaak is bijna twee jaar oud en ik kan mij niet herinneren waar ik mij op dat moment bevond ten opzicht van het verkeerslicht en de betrokkene."
15. Anders dan de gemachtigde mogelijk meent, is voor het opleggen van een sanctie voor het niet stoppen voor een rood verkeerslicht niet vereist dat een verbalisant rechtstreeks zicht heeft op het verkeerslicht dat voor de betrokkene geldt. Wel moet hetgeen de verbalisant omtrent zijn waarneming verklaart, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de betrokkene het rode verkeerslicht heeft genegeerd.
16. De gemachtigde heeft gesteld dat de verbalisant slechts veronderstellenderwijs heeft aangenomen dat het verkeerslicht rood uitstraalde toen de betrokkene dit passeerde. Deze stelling wordt naar het oordeel van het hof afdoende weerlegd door de verklaring van de verbalisant, inhoudende dat hij middels een verklikkerlicht heeft vastgesteld dat het voor de betrokkene geldende verkeerslicht reeds 2 seconden rood licht uitstraalde toen de betrokkene dit negeerde. Mede gelet op de omstandigheid dat de verbalisant direct na de waarneming ter plaatse heeft vastgesteld dat het verklikkerlicht tegelijkertijd met het rode verkeerslicht in werking trad, ziet het hof in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de waarneming van de verbalisant. Nu de gemachtigde voor het overige geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en uit het dossier evenmin van zulke feiten en omstandigheden blijkt, staat naar de overtuiging van het hof vast dat de gedraging is verricht.
17. Met betrekking tot de klacht betreffende de geeltijd overweegt het hof dat in beginsel er van kan worden uitgegaan dat de duur van de geellichtfase, uitgaande van de toegestane maximumsnelheid en van de veronderstelling dat het voertuig beschikt over de voorgeschreven bedrijfsrem, lang genoeg is om dat voertuig op verantwoorde wijze tijdig voor het rode licht tot stilstand te brengen. Daarnaast geldt dat van een bestuurder mag worden verwacht dat hij te allen tijde in staat is het voertuig tijdig en op verantwoorde wijze voor een verkeerslicht tot stilstand te brengen. Een bestuurder dient immers te anticiperen op een naderend verkeerslicht en zijn snelheid zodanig aan te passen dat tijdig kan worden gestopt. De klacht treft geen doel.
18. Met betrekking tot de klacht dat de bestuurder van het voertuig niet is staandegehouden, overweegt het hof als volgt. Artikel 5 WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
19. De verbalisant heeft verklaard dat het in verband met zijn veiligheid niet mogelijk was om de bestuurder van het betrokken voertuig staande te houden. Weliswaar moet worden geoordeeld dat deze verklaring meer een conclusie inhoudt dan dat feiten en omstandigheden zijn weergegeven op basis waarvan kan worden geoordeeld dat het niet mogelijk was om het voertuig staande te houden, doch nu de gemachtigde niet heeft geadstrueerd waarom zijns inziens staandehouding wel mogelijk was, biedt de verklaring van de verbalisant in dit geval voldoende grond voor het oordeel dat zich in het onderhavige geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan, zodat de verbalisant in dit geval mocht volstaan met het bekeuren op kenteken. De sanctie is derhalve terecht met toepassing van artikel 5 van de WAHV aan de betrokkene, als kentekenhouder, opgelegd.
20. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
21. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd is er aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, bestaande uit de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van het indienen van een hoger beroepschrift en van het indienen van een nadere toelichting vergoed. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 367,50,- (=1,5 x € 490,- x 0,5).