ECLI:NL:GHARL:2017:7076

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
200.140.606
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake begroting herstelkosten gebreken cv-installatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een herstelarrest met betrekking tot de begroting van herstelkosten voor gebreken aan een centrale verwarmingsinstallatie. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], waren in eerste aanleg gedaagden en hebben in hoger beroep hun vordering tegen de besloten vennootschap Druvar Vastgoed B.V. ingesteld. De procedure in hoger beroep volgde op een tussenarrest van 22 maart 2016, waarin een deskundige was benoemd om de oorzaak van de gebreken en de bijbehorende herstelkosten te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de gebreken voortkwamen uit ontwerpfouten van de centrale verwarmingsinstallatie en dat de door Druvar uitgevoerde herstelwerkzaamheden doelmatig en tegen reële kosten waren uitgevoerd. De appellanten betwistten de hoogte van de herstelkosten en stelden dat Druvar had verzuimd om de vervangen cv-ketel te verkopen, wat had geleid tot een lagere schadevergoeding. Het hof oordeelde dat de deskundige's bevindingen juist waren en dat de vordering van Druvar tot vergoeding van € 5.808,36 terecht was toegewezen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Druvar waren vastgesteld op € 1.920 aan griffierecht en € 1.896 aan advocaatkosten. Het arrest werd uitgesproken op 15 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.606
(zaaknummer rechtbank Gelderland 862714)
Arrest van 15 augustus 2017
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. D.J. van den Bosch,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Druvar Vastgoed B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. R. Stekelenburg.
Appellante sub 1 zal hierna ‘ [appellant 1] ’, appellant sub 2 ‘ [appellant 2] ’ en appellanten gezamenlijk zullen ‘ [appellanten] ’ worden genoemd. Geïntimeerde zal hierna ‘Druvar’ worden genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 22 maart 2016,
- het rapport van 28 november 2016 van de in het tussenarrest benoemde deskundige [deskundige] ,
- de begrotingsbeschikking van 21 december 2016,
- de memorie na deskundigenbericht van [appellanten] ,
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht van Druvar.
1.2
Ten slotte hebben [appellanten] wederom de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald op hun dossier.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
De inhoud van de tussenarresten wordt hier overgenomen. In het tussenarrest van 22 maart 2016 heeft het hof [deskundige] benoemd tot deskundige met opdracht om op basis van onderzoek de hieronder cursief weergegeven vijf vragen te beantwoorden. De door de deskundige gegeven antwoorden staan zijn telkens onder de desbetreffende vraag vermeld.
1.
wat was naar uw mening de oorzaak van het niet voldoende opwarmen van de bovenverdieping van de woning?
De oorzaak van het niet voldoende opwarmen van de bovenverdieping van de woning is gelegen in ontwerpfouten van de centrale verwarmingsinstallatie.
2.
op welke wijze(n) kon dit probleem blijvend worden verholpen en welke kosten zouden daarmee gepaard zijn gegaan?
Er zijn meerdere methoden om de problemen te verhelpen.
3.
wat is uw visie op de door [Installatiebedrijf] gerealiseerde oplossing en wat vindt u van de omvang van de kosten die daarvoor zijn gerekend?
De gekozen oplossing is doelmatig.
De daarmee gepaard gaande kosten, zoals geoffreerd door de Installatieservice ISWW groot € 4800,30 exclusief BTW, zijn reëel.
4.
wat was volgens u de restwaarde van de vervangen cv-ketel op het moment van vervanging daarvan?
De restwaarde van de vervangen cv-ketel, op het moment van vervanging daarvan, bedraagt € 250,00.
5.
geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
De onderzoeker ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn.
2.2
Beide partijen hebben zich aan de conclusies van de deskundige gerefereerd. Uit die conclusies blijkt dat de door [appellanten] geleverde cv-installatie gebrekkig was en dat de aanpassingen daaraan, die Druvar heeft laten uitvoeren, doelmatig waren en tegen reële kosten zijn uitgevoerd. Druvar heeft bij akte van 2 september 2015 een kopie van een bankafschrift overgelegd, waaruit blijkt dat op 3 december 2012 een bedrag van € 7.500 is overgeboekt ten behoeve van ‘ [Installatiebedrijf] ’, en een verklaring van [Installatiebedrijf] d.d. 9 juni 2015, die inhoudt dat van het bedrag van € 7.500 dat Druvar op 3 december 2012 aan [Installatiebedrijf] heeft voldaan, een gedeelte, groot € 5.808,36 betrekking had op de op 15 oktober 2012 geoffreerde werkzaamheden aan de cv-installatie.
Hiermee is vast komen te staan dat Druvar als gevolg van een gebrek in/aan de door [appellanten] geleverde cv-installatie herstelkosten van € 5.808,36 inclusief BTW heeft gedragen.
2.3
Het schadebedrag moet volgens [appellanten] op een lager bedrag worden begroot, omdat het niet nodig was om twee nieuwe ketels te plaatsen (met één nieuwe ketel kon worden volstaan), en omdat Druvar heeft verzuimd om de vervangen ketel te verkopen in plaats van deze te verschroten (§ 56 e.v. memorie van grieven). Dit betreft een beroep op verplichtingen om de schade te beperken.
De stelling dat Druvar met het bijplaatsen van één nieuwe ketel had kunnen volstaan is ongegrond, nu de wijze waarop Druvar het probleem heeft verholpen door de deskundige doelmatig en niet te duur is bevonden.
In het tussenarrest van 31 maart 2015 (onder 3.13) is met betrekking tot het beroep op de verplichting om de vervangen ketel te verkopen overwogen dat Druvar aannemelijk mocht maken dat zij [appellanten] heeft aangeboden om de cv-ketel op te halen hierdoor zou blijken dat [appellanten] geen gebruik hebben gemaakt van dat aanbod, althans niet tijdig en dat [appellanten] de restwaarde van de ketel mochten onderbouwen.
In het mailbericht dat [appellanten] bij hun akte van 15 juni 2015 hebben overgelegd wordt als restwaarde van de ketel een bedrag van € 1.250 genoemd, maar de deskundige heeft die restwaarde op € 250 gesteld. Uit de toelichting van de deskundige op zijn beantwoording van vraag 4 blijkt dat er voor het overnemen van gebruikte cv-ketels geen of zeer weinig belangstelling bestaat en dat die ketels vaak worden verschroot.
De slechte verkoopbaarheid van de vervangen ketel en de beperkte opbrengst daarvan, indien verkoop al zou lukken, brengen het hof tot het oordeel dat [appellanten] in redelijkheid niet van Druvar mochten verlangen om te proberen de cv-ketel te verkopen of om de ketel door [appellanten] te laten afhalen. Of dit laatste aan [appellanten] is aangeboden, is daarom niet meer relevant: van (schending van) de gestelde schadebeperkingsplicht is niet gebleken.
2.5
Uit het vorenstaande blijkt dat de grieven falen: de vordering van Druvar tot vergoeding van € 5.808,36 is terecht toegewezen. De bestreden vonnissen zullen dan ook worden bekrachtigd.
2.6
Omdat [appellanten] in hoger beroep in het ongelijk worden gesteld, zal het hof hen veroordelen in de kosten daarvan. De kosten aan de zijde van Druvar zullen worden vastgesteld op het door Druvar betaalde griffierecht van € 1.920 en op een vergoeding voor advocaatkosten, die overeenkomstig het liquidatietarief op € 1.896 zal worden begroot. Dit is het maximum van tarief I, te weten 3 punten à € 632 per punt.
Druvar heeft gevorderd om het arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en [appellanten] hebben daartegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. De proceskostenveroordeling zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) van 31 juli 2013 en 27 november 2013;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Druvar tot vandaag begroot op € 1.920 aan griffierecht en op € 1.896 wegens advocaatkosten;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, H.E. de Boer en L.F. Wiggers-Rust en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2017.