ECLI:NL:GHARL:2017:7056

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
200.203.379/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ontvankelijkheid in hoger beroep met instemming van partijen

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen twee partijen, de man en de vrouw, die in hoger beroep zijn gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding, omdat hij niet binnen de gestelde termijn het exploot van betekening had ingediend. De man was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat de vrouw instemde met het verzoek tot echtscheiding, wat volgens hem een klemmende reden was om niet-ontvankelijkheid te voorkomen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vrouw niet aanwezig was. De man was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. W.R.S. Ramhit. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw per email haar instemming met de echtscheiding had bevestigd. Het hof oordeelde dat de rechtbank in eerste aanleg de man ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen mondelinge behandeling had plaatsgevonden voorafgaand aan deze beslissing. Dit was in strijd met de goede procesorde.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de echtscheiding uitgesproken, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd. De beslissing is op 15 augustus 2017 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.203.379
(zaaknummer rechtbank Overijssel 187775)
beschikking van 15 augustus 2017
inzake
[verzoeker 1] ,
verder te noemen de man,
en
[verzoeker 2],
verder te noemen de vrouw,
beiden woonplaats kiezende te [woonplaats verzoekers] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. W.R.S. Ramhit te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 16 augustus 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties ingekomen op 15 november 2016.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2017 plaatsgevonden. Namens de man is mr. Ramhit ter zitting verschenen. De man en de vrouw zijn niet verschenen.
2.3.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Ramhit van 13 juli 2017 met als bijlagen de stukken in eerste aanleg.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] te [plaats] met elkaar gehuwd.
3.2.
Partijen hebben de [nationaliteit] nationaliteit.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 16 augustus 2016 heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding.

4.De omvang van het geschil

De man en de vrouw zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 augustus 2016. De man en de vrouw verzoeken het hof de beschikking van 16 augustus 2016 te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, dan wel zodanig te beslissen als het hof juist acht. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (Brussel IIbis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van de echtscheiding, omdat de man ten minste een jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, in Nederland heeft verbleven.
5.2.
Op het echtscheidingsverzoek is op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het Nederlandse recht toepasselijk.
5.3.
Het hof dient zich allereerst uit te laten over de vraag of het mogelijk is dat partijen gezamenlijk in hoger beroep gaan van de bestreden beschikking, terwijl de man in eerste aanleg als verzoekende partij en de vrouw als verwerende partij is aangemerkt. De vrouw heeft in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek ingediend en doet hiermee dus voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek. Ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan in hoger beroep niet voor het eerst een zelfstandig verzoek worden gedaan, zodat het hof de vrouw reeds om die reden niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek in hoger beroep.
5.4.
Ten aanzien van het verzoek van de man geldt het volgende. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de man niet heeft voldaan aan het vereiste zoals gesteld in artikel 816 lid 1 Rv, aangezien niet binnen de daarvoor landelijk afgesproken termijn van vier weken na indiening van het verzoekschrift het exploot van betekening ter griffie is ingediend en evenmin gemotiveerd uitstel voor het indienen van het exploot is verzocht.
5.5.
De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank en voert daartoe aan dat duidelijk was dat de vrouw instemde met het verzoek tot echtscheiding. Dit leverde een klemmende reden op om af te zien van niet-ontvankelijkheidsverklaring.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. In echtscheidingszaken geldt dat het originele exploot van betekening uiterlijk vier weken na de datum waarop het verzoekschrift ter griffie is ingeschreven, overgelegd dient te worden (artikel 4.2 Procesreglement scheiding). Indien hieraan niet wordt voldaan, wordt verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, tenzij er sprake is van klemmende redenen die vóór afloop van de termijn schriftelijk zijn meegedeeld. De beslissing van de rechtbank om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot echtscheiding is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Procesreglement. Echter, op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2005 (NJ 2005, 481) kan de sanctie van niet-ontvankelijkheid alleen uitgesproken worden als daartoe een wettelijke basis bestaat of als de goede procesorde zodanig geschonden is dat een dergelijke beslissing gerechtvaardigd is én niet zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waarin de ontvankelijkheid aan de orde is gekomen.
5.7.
Voorafgaand aan een niet-ontvankelijkverklaring, dient een mondelinge behandeling te hebben plaatsgevonden. Nu daarvan geen sprake is geweest en de rechtbank de man zonder hem te hebben gehoord niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek, ziet het hof aanleiding de bestreden beschikking te vernietigen.
5.8.
Ten aanzien van het inhoudelijke verzoek van de man tot echtscheiding overweegt het hof als volgt. Uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep, alsmede uit de door de man in eerste aanleg ingediende stukken blijkt dat de vrouw instemt met het verzoek tot echtscheiding. De vrouw bevestigt dit op 3 augustus 2016 per email aan mr. Ramhit. Het hof vindt in het voorgaande voldoende aanwijzing dat sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen, zodat aan de grond voor echtscheiding is voldaan. De grief van de man slaagt. Het hof zal daarom de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen zoals hierna zal worden vermeld.
5.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 16 augustus 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [trouwdatum] te [plaats] ;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Feunekes en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 15 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.