Uitspraak
FuelPlaza,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
3. MVE Beheer B.V. (in liquidatie),
MVE,
1.Het geding in eerste aanleg
13 juli 2011, 24 augustus 2011, 29 augustus 2012, 9 januari 2013, 7 augustus 2013, de beschikking van 18 september 2013, de vonnissen van 19 februari 2014, 14 mei 2014, de rolbeslissing van 16 juli 2014 en het eindvonnis van 12 november 2014 die de rechtbank Assen, respectievelijk (vanaf 1 januari 2013) de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.
Het geding in hoger beroep
29 augustus 2012, 9 januari 2013 en 12 november 2014;
3.De vaststaande feiten
- In de administratie van [geïntimeerde1] zijn verkoopfacturen opgenomen die zijn gericht aan bestaande klanten voor olie, smeermiddelen en aanverwante artikelen van FuelPlaza B.V.;
- In de administratie van [geïntimeerde1] zijn verkoopfacturen opgenomen die gericht zijn aan bestaande klanten voor brandstoffen van FuelPlaza B.V.;
- In de administratie van [geïntimeerde1] zijn verkoopfacturen voor olie, smeermiddelen en aanverwante artikelen opgenomen die gericht zijn aan Sidoh B.V.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- dat [geïntimeerde2] jegens FuelPlaza onrechtmatig heeft gehandeld;
- dat de leveringen van olie, smeermiddelen en aanverwante zaken die MVE vanaf augustus 2009 heeft gedaan aan bestaande klanten van FuelPlaza zijn aan te merken als indirecte leveringen door [geïntimeerde1] ;
- dat FuelPlaza niet is gehouden aan [geïntimeerde1] de nog niet uitbetaalde maandelijkse vergoeding over de periode 21 juli 2009 tot en met 21 augustus 2009 te betalen.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieven I, III, IV en VIrichten zich alle tegen de beslissing van de rechtbank om nader bewijs te verlangen voor de stellingen van FuelPlaza. Zij lenen zich in zoverre voor gezamenlijke behandeling. Volgens FuelPlaza had zij bij haar inleidende dagvaarding, voor toewijzing van haar vorderingen, reeds voldoende bewijs geleverd.
grief Iover dat de rechtbank haar op dit punt met bewijs heeft belast.
tweede vordering sub iziet op de dwangsommen die zijn opgelegd bij vonnis van 12 januari 2011 en die betrekking hebben op het bevorderen van brandstoffenleveringen door Compaan Oil B.V. Gevorderd wordt - als tweede onderdeel van de vordering sub i - het maximum aan verbeurde dwangsommen ingevolge dat vonnis. Voor toewijzing van die vordering is tenminste nodig dat FuelPlaza aannemelijk maakt dat na de datum van betekening van dat vonnis (14 januari 2011, zie hiervoor onder 3.18) nog transacties hebben plaatsgevonden van het soort dat in dat vonnis werd verboden. Het hof heeft geen bewijsstukken aangetroffen die erop wijzen dat zulks het geval is. De bewijsstukken waarnaar in de toelichting op de grieven wordt verwezen, hebben blijkens deze memorie (zie randnummer 52) betrekking op de periode 2009 - 2010, wat FuelPlaza op dit punt niet baat. Een relevant bewijsaanbod ontbreekt verder. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
grief VIstaat voldoende vast dat [geïntimeerde1] het vonnis 21 september 2009 (zie hiervoor onder 3.6) heeft overtreden en dat de
eerste vordering sub itoewijsbaar is zonder dat daarvoor een nader (deskundigen)bewijs noodzakelijk is. Het hof overweegt dat in dat vonnis een dwangsom is geplaatst op de levering van smeermiddelen c.a. aan bestaande klanten. Nu in deze procedure niet vaststaat welke klanten onder de bestaande klanten vallen - waarbij het hof verwijst naar r.o. 5.6 - is ook deze vordering thans niet toewijsbaar.
grief VIIdie ziet op de proceskosten - aanhouden.