Beoordeling
1. Gelet op hetgeen in het tussenarrest van 8 juni 2017 is overwogen met betrekking tot het verzuim de betrokkene behoorlijk op te roepen voor de zitting van de kantonrechter, zal de beslissing van de kantonrechter worden vernietigd. Ter beoordeling van het hof staat vervolgens het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen”, welke gedraging zou zijn verricht op 11 februari 2014 om 10.52 uur op de Hoefkade te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
3. De betrokkene voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan. Hij betwist niet dat hij zijn voertuig op een gelegenheid voor laden en lossen heeft laten stilstaan, maar stelt zich op het standpunt - naar het hof begrijpt - dat daarbij van parkeren geen sprake was. Hij had zijn knipperlicht aangezet en de achterklep van de auto stond open. Hij moest ter plaatse bij bakker [naam] zijn om een bestelling op te halen. Die bestelling bleek niet klaar te zijn; de betrokkene kreeg wel een zakje mee met onder meer 2 broodjes. Al met al is hij nog geen 3 minuten bij zijn auto weggeweest. Toen hij terugkwam kreeg hij deze sanctie. De verbalisant weigerde om bij de bakkerij het verhaal van de betrokkene te verifiëren.
Verder beklaagt de betrokkene zich erover dat de aanvankelijke pleeglocatie, die onjuist was, eigenhandig is gewijzigd in "Stationsweg" door de verbalisant en door de officier van justitie en dat daar geen verdere gevolgen aan zijn verbonden.
4. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“10 min geen laden/lossen/in/uitstappen.”
6. In het dossier bevindt zich daarnaast het aanvullend proces-verbaal d.d. 8 april 2014, waarin de verbalisant als volgt verklaard, voor zover van belang:
“Ik zag (…) dat het voertuig, een personenauto van het merk Mercedes-Benz, kleur grijs, met het kenteken [kenteken] , geparkeerd stond op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen. Ik had het voertuig even daarvoor zien parkeren op die plek. Ik zag dat er een man uitstapte. Ik zag dat die man niks in zijn handen hield en ik zag dat die man de daar gelegen bakkerij inliep. Ik zag dat de gevarenlichten van dat voertuig aanstonden. Ik heb toen even gewacht om met zekerheid te kunnen zien of hier sprake was van laden of lossen. Ik zag toen dat die man uit de bakkerij kwam en ik zag in zijn hand een tasje. Ik zag dat er in dat tasje twee broodjes zaten. Ik zei toen tegen die man dat hij een bekeuring van mij kreeg omdat hij op een plek stond die was bedoeld om goederen te laden of te lossen en dat het tasje wat hij in zijn hand hield hier niet onder viel. Die man zei toen tegen mij dat hij twee dozen met deeg naar de bakkerij had gebracht en dat dat onder laden en lossen viel. (…) Ik heb toen een aankondiging van beschikking uitgeprint waarop ik abusievelijk de straatnaam verkeerd heb ingevuld. Ik heb hier de Hoefkade ingevuld terwijl dit de Stationsweg moest zijn.”
7. Allereerst ziet het hof zich voor de vraag gesteld of hier sprake is van parkeren dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
8. Artikel 1, aanhef en onder ac, van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) verstaat onder parkeren:
“Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.”
9. Onder onmiddellijk laden of lossen van goederen dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (HR 12 mei 1999, www.rechtspraak.nl, LJN: AA2760). Het dient dan te gaan om goederen die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden opgehaald of gebracht (HR 10 juni 1975, www.rechtspraak.nl, LJN: AJ4297).
10. Naar het oordeel van het hof kan hier, ook als wordt uitgegaan van hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd, niet worden gesproken van laden en/of lossen in voormelde zin. Uit zijn verweer volgt dat hij niet, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht, bij voortduring goederen heeft in- of uitgeladen, maar dat hij eerst de bakkerij is binnengegaan om navraag te doen naar zijn bestelling. Dat handelen voldoet niet aan het onmiddellijkheidsvereiste. Reeds daarom is geen sprake van laden en/of lossen. Nog daargelaten dat ook niet is gebleken dat het hier gaat om goederen die bezwaarlijk anders dan per voertuig konden worden opgehaald.
11. Gelet op het voorgaande staat vast dat de gedraging is verricht. Daarvoor is ook terecht een sanctie opgelegd.
12. Voor zover de betrokkene klaagt over de onjuiste aanduiding van de pleeglocatie en de mogelijkheid tot wijziging daarvan door de officier van justitie, overweegt het hof als volgt. De memorie van toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften houdt voor zover te dezen van belang in (Kamerstukken II, 1987/88, 20329, nr. 3, p. 40):
“In de schriftelijke beschikking, waarbij de administratieve sanctie wordt opgelegd, dient voor de duidelijkheid van de justitiabele een korte omschrijving van de gedraging te worden opgenomen. In aanvulling op het commissievoorstel is bepaald dat de beschikking gedagtekend dient te zijn. Tevens dient de beschikking de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats, waar de gedraging is geconstateerd, te vermelden. Op deze wijze wordt degene aan wie de sanctie is opgelegd, in staat gesteld om zelf na te gaan op welke gedraging de administratieve sanctie betrekking heeft.”
Dit brengt mee, dat de omstandigheid dat de inleidende beschikking onjuistheden bevat, niet tot vernietiging van de beschikking behoeft te leiden ingeval die onjuistheden niet zodanig zijn, dat bij de betrokkene redelijkerwijs misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft en waartegen hij zich moet verdedigen. (vgl. HR 20 april 1993, VR 1993/109).
13. De betrokkene wist van meet af aan op welke gedraging deze sanctie betrekking had en waartegen hij zich had te verdedigen. Van enig misverstand daaromtrent is geen sprake. Tot vernietiging van de inleidende beschikking behoefde die onjuiste pleeglocatie derhalve niet te leiden. De officier van justitie had in zijn beslissing op administratief beroep kunnen besluiten tot wijziging van de inleidende beschikking. Het valt niet in te zien hoe de betrokkene door een dergelijke wijziging in enig rechtens te respecteren belang zou zijn geschaad.
14. Met de advocaat-generaal stelt het hof evenwel vast dat de officier van justitie in feite geen wijziging heeft aangebracht in de inleidende beschikking. Gelet op de (afzonderlijk aan de betrokkene verzonden) motivering van de beslissing op het administratief beroep van 1 mei 2014 heeft de officier van justitie dat wel willen doen, echter door het administratief beroep vervolgens ongegrond te verklaren is geen wijziging in de inleidende beschikking bewerkstelligd. Nu de officier van justitie heeft nagelaten, met gedeeltelijke gegrondverklaring van het administratief beroep, de inleidende beschikking in deze zin te wijzigen, kan zijn beslissing geen stand houden.
15. Het hof zal, gelet op het voorgaande, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaren en de inleidende beschikking alsnog wijzigen in die zin dat de pleeglocatie komt te luiden: "Stationsweg".
16. De aan de betrokkene opgelegde sanctie blijft derhalve in stand.
17. Nu de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie worden vernietigd, acht het hof termen aanwezig voor vergoeding van de door de betrokkene gemaakte reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting van het hof. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 52,20 ( [woonplaats] - Leeuwarden v.v. per trein).