In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [X] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 18 te [A] vastgesteld op € 905.000 voor het jaar 2015, op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Na bezwaar van de belanghebbenden werd deze waarde verlaagd tot € 802.000. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbenden ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden.
Tijdens het hoger beroep kwamen partijen overeen om de waarde verder te verlagen tot € 735.000. De belanghebbenden vorderden ook een vergoeding voor de kosten van het taxatierapport, dat door taxateur [B] was opgesteld, en vroegen om wettelijke rente over de te vergoeden bedragen. De heffingsambtenaar stelde dat slechts een bedrag van € 242 voor de taxatiekosten vergoed diende te worden, conform de richtlijnen.
Het Hof oordeelde dat de vergoeding voor het taxatierapport niet hoger kon zijn dan het bedrag dat volgens de richtlijn was vastgesteld. Het Hof wees het verzoek om wettelijke rente af, omdat de wettelijke bepalingen hierover geen ruimte boden voor een rentevergoeding. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en bepaalde dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbenden diende te vergoeden.