ECLI:NL:GHARL:2017:6976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
200.213.020/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen na ontbinding huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun drie minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, had het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 januari 2017 te vernietigen, waarin was bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de moeder toekwam. De moeder, verweerster in hoger beroep, verzocht het hof het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

De zaak is ontstaan na de ontbinding van het huwelijk van partijen in 2015. De kinderen waren onder toezicht gesteld van de GI, en de moeder had verzocht om alleen het gezag over de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is. De vader heeft de moeder beschuldigd van mishandeling en heeft de kinderen onder druk gezet, wat heeft geleid tot een verslechtering van de verhoudingen.

Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen over de kinderen te nemen en dat het in het belang van de kinderen is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft geconcludeerd dat er geen verwachting is dat de problemen tussen de ouders binnen afzienbare tijd zullen afnemen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de zorgen over hun ontwikkeling en de noodzakelijke hulpverlening voorop stonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.213.020/01
(zaaknummer rechtbank C/16/424278 / FL RK 16-2014)
beschikking van 8 augustus 2017
inzake
[verzoeker],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.M. Pater te Emmeloord,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R. van Schaik te Lelystad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudende te Lelystad,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 30 maart 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Pater van 6 juli 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 juli 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen mevrouw [B] . Mr. Pater heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 11 september 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2007,
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2009, en
- [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2012,
over wie zij tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uitoefenden.
3.3
Bij beschikking van 28 april 2016 zijn de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is recent verlengd met een periode van een jaar.
3.4
Bij inleidend verzoek heeft de moeder de rechtbank verzocht haar voortaan alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Dit verzoek is op 19 december 2016 ter zitting van de rechtbank behandeld. De vader is toen niet verschenen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 januari 2017. De vader beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de moeder alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n juncto 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is - anders dan de vader - van oordeel dat is voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten en overweegt daartoe als volgt.
5.3
Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. In onderhavige zaak speelt dit temeer nu er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en hulpverlening ingezet dient te worden, dan wel dient te worden voortgezet. Het hof acht de ouders tot dit gezamenlijk overleg niet in staat.
5.4
Uit de stukken komt naar voren dat de vader een geheel eigen visie heeft op hetgeen er in het verleden tussen partijen en met de kinderen is gebeurd. Hij heeft de moeder beschuldigd van seksuele en fysieke mishandeling van de kinderen en de kinderen hierover uitvoerig en op een zeer indringende manier bevraagd. De door de vader gemaakt opnames van zijn gesprekken met de kinderen heeft hij aan de zedenpolitie overhandigd, hetgeen
- gezien de wijze van ondervraging door de vader en het ernstig onder druk zetten van de kinderen - (mede) tot onderzoek door [C] heeft geleid en uiteindelijk tot de (voorlopige) ondertoezichtstelling. De verhoudingen tussen de moeder en de vader zijn sindsdien nog verder verslechterd. Er is thans in het geheel geen communicatie meer tussen de ouders en er is sprake van een ernstig verstoorde vertrouwensrelatie tussen hen. Niet is te verwachten dat de ouders in staat zullen zijn om samen - met of zonder hulp van de GI - belangrijke beslissingen over de kinderen te kunnen nemen. Het is op dit moment ook geen doel van de ondertoezichtstelling om de communicatie tussen partijen te verbeteren, hetgeen naar het oordeel van het hof de ernst van de situatie aangeeft. Daarbij heeft het hof de vrees dat de vader de noodzakelijke hulpverlening aan de kinderen zal frustreren. De vader toont geen enkel inzicht in de gevolgen die zijn handelen heeft gehad voor de kinderen. Zolang de vader niet in staat is te reflecteren op zijn eigen handelen en de belangen van de kinderen voorop te stellen heeft het hof er geen vertrouwen in dat hij zal meewerken aan beslissingen die over de kinderen genomen dienen te worden.
5.5
Onder deze omstandigheden acht het hof het niet in het belang van de kinderen het gezamenlijk gezag van de ouders te laten voortduren. Het hof heeft allerminst de verwachting dat binnen afzienbare termijn de problemen tussen de ouders zullen afnemen. Het hof is voorts van oordeel dat bij het in stand houden van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De slotsom

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
4 januari 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, Z.J. Oosting en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 8 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.