ECLI:NL:GHARL:2017:6972

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
16/01142
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek onderhoudsverplichtingen en alimentatie bij gescheiden echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2016, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Belanghebbende had in zijn aangifte aanspraak gemaakt op persoonsgebonden aftrek wegens onderhoudsverplichtingen aan zijn ex-echtgenote [A], die in Duitsland woont. De Inspecteur had een aftrek van € 860 geaccepteerd, maar belanghebbende stelde dat hij recht had op een hogere aftrek van € 2.210.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende en zijn ex-echtgenote duurzaam gescheiden leven en dat er een juridische zorgverplichting bestaat, ook al was belanghebbende in 2014 de minstverdienende partner. Het Hof oordeelde dat de betalingen die belanghebbende aan zijn ex-echtgenote deed, als periodieke uitkeringen kunnen worden aangemerkt, ondanks dat deze onregelmatig waren. Het Hof concludeerde dat belanghebbende recht had op een aftrek van € 2.210, waardoor zijn belastbaar inkomen uit werk en woning werd verlaagd tot € 9.334.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het Hof gelastte de Inspecteur om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De proceskosten voor het hoger beroep werden vastgesteld op € 20,16. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
locatie Arnhem
nummer 16/01142
uitspraakdatum: 15 augustus 2017
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2016, nummer AWB 15/7339, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.684. Bij beschikking heeft de Inspecteur € 23 belastingrente vergoed.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken geheel in stand blijven, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende en zijn echtgenote [A] leven duurzaam gescheiden. De echtgenote woont in Duitsland.
2.2.
Belanghebbende is in 2011 werkloos geraakt. Belanghebbende en de echtgenote hebben gelet op de gewijzigde financiële situatie van belanghebbende afgesproken dat de vaste maandelijkse bijdrage van € 200 per 1 juli 2011 niet meer zou worden betaald, maar dat betalingen zouden worden gedaan voor zover de financiën van belanghebbende dit toelieten.
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 aanspraak gemaakt op persoonsgebonden aftrek wegens onderhoudsverplichtingen aan de echtgenote. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte belanghebbende verzocht om een specificatie van het afgetrokken bedrag, de nota’s en betalingsbewijzen, naam, adres en woonplaats van degene voor wie de betalingen bestemd zijn en een kopie van het echtscheidingsconvenant.
2.4.
Belanghebbende heeft in reactie op de vragenbrief een verklaring van de echtgenote en kopieën van bankafschriften overgelegd. Het afgetrokken bedrag van € 2.210 is in de verklaring van de echtgenote als volgt gespecificeerd:
07-02-2014 Bijdrage auto / geld nodig € 350
27-02-2014 Geld meegegeven € 900
27-02-2014 Bijdrage auto € 100
20-05-2014 Alimentatie e.d. € 360
11-06-2014 Alimentatie e.d. € 500
De drie laatstgenoemde bedragen zijn per bank aan de echtgenote betaald. Belanghebbende heeft verklaard dat hij de andere bedragen contant heeft meegegeven.
2.5.
De Inspecteur heeft een aftrek van € 860 geaccepteerd, zijnde de som van de twee laatstgenoemde bedragen.
2.6.
Tot de gedingstukken behoort een naar aanleiding van deze procedure door belanghebbende en de echtgenote opgestelde schriftelijke vastlegging. De tekst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Mevrouw [A] zal van haar ex-partner [X] volgende voorzieningen mogen ontvangen:
  • Begin van het jaar een bedrag voor de betalingen die gemaakt moeten worden voor het hele jaar. Dit bedrag mag in meerdere keren betaald worden, wanneer [X] dit niet direct liquide heeft.
  • Midden van dit jaar een bedrag voor grote jaarlijkse uitgaven
  • Uitzonderlijk hoge kosten voor vervanging/reparatie voertuig
  • Uitzonderlijk hoge kosten voor vervanging/reparatie hulpmiddelen, bijv. gehoorapparaten.
  • Bijdrage voor inkopen in Nederland
  • Meedelen in prijsgeld van loterijen, erfenissen en/of schenkingen
Deze overeenkomst kan met wederzijds goedkeuring worden ontbonden.
Aldus overeengekomen in [B] op 1 augustus 1998 en opnieuw vastgelegd.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of en, zo ja, tot welk bedrag belanghebbende gerechtigd is tot aftrek wegens uitgaven voor onderhoudsverplichtingen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdelen a en f, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 zijn (aftrekbare) uitgaven voor onderhoudsverplichtingen onder meer periodieke uitkeringen of verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting en in rechte vorderbare periodieke uitkeringen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud.
4.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een juridisch afdwingbare verplichting. Het Hof volgt dit standpunt niet. Op grond van het familierecht (artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek) blijft een juridisch afdwingbare zorgverplichting bestaan nadat echtgenoten duurzaam gescheiden zijn gaan leven. Belanghebbende en de echtgenote hebben derhalve over en weer rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichtingen
.De Inspecteur heeft in dit verband aangevoerd dat belanghebbende in 2014 de minstverdienende partner was, hetgeen betekent dat de echtgenote jegens belanghebbende een verplichting had en niet andersom. Het Hof volgt ook dit standpunt niet. Uit het door belanghebbende overgelegde overzicht blijkt weliswaar dat belanghebbende in 2014 inderdaad de minstverdienende partner was, maar ook dat dit een incident is. In de overige jaren is belanghebbende de meestverdienende partner. Belanghebbende heeft voorts onweersproken verklaard dat de echtgenote een gehoorprobleem heeft, dat zij afhankelijk is van haar auto en dat zij de moeder is van zijn zoon, aan wie hij heeft beloofd zijn moeder niet in de steek te laten. Belanghebbende voelt zich dan ook gedrongen de echtgenote te geven wat zij nodig heeft. Het Hof acht deze verklaring geloofwaardig en trekt hieruit de conclusie dat belanghebbende ook in 2014 een uit het familierecht voortvloeiende verplichting had jegens de echtgenote en zich gedrongen voelde haar te ondersteunen.
4.3.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of sprake is van een periodieke uitkering of verstrekking. Het Hof leidt uit de verklaring van belanghebbende af dat weliswaar sprake is van onregelmatige uitkeringen en verstrekkingen, maar wel van periodieke. Belanghebbende heeft onweersproken verklaard dat hij aantekeningen bijhoudt van wat hij de echtgenote uitkeert of verstrekt en dat de echtgenote na afloop van ieder jaar een verklaring ondertekent waarin deze uitkeringen en verstrekkingen staan. Indien de verklaring voor 2014 als voorbeeld wordt genomen (zie 2.4), en het Hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat deze verklaring atypisch zou zijn, is sprake van periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
4.4.
Tot slot is de omvang van de alimentatie in geschil. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verklaring op één punt opmerkelijk is en dat belanghebbende niet kan bewijzen dat hij het geld heeft meegegeven. De Inspecteur vindt het opmerkelijk dat belanghebbende op 27 februari 2014 € 900 contant geeft en € 100 per bank overmaakt. Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard dat dit nu eenmaal zo is gegaan. De aftrek zou tot hoogstens € 960 kunnen worden verleend, aldus de Inspecteur. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat naam en adres van de echtgenote in de verklaring staan en dat de Inspecteur haar kan vragen of zij de genoemde bedragen heeft ontvangen.
4.5.
Het Hof acht de verklaring voldoende bewijs dat belanghebbende de daarin vermelde uitkeringen en verstrekkingen heeft gedaan. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij bijhoudt wat hij aan de echtgenote betaalt en dat zij ieder jaar via een verklaring bevestigt wat zij heeft ontvangen. Voorts heeft belanghebbende gelijk dat de naam en het adres van de echtgenote bekend zijn en dat de Inspecteur bij de echtgenote kan navragen of de verklaring juist is. Dat het opmerkelijk lijkt dat belanghebbende op dezelfde dag geld meegeeft en geld overmaakt, is onvoldoende grond voor twijfel. De € 100 is specifiek voor de auto bestemd. Gelet op de afspraken die belanghebbende en de echtgenote hangende deze procedure hebben bevestigd (zie 2.6) en de aparte vermelding van bijdragen voor de auto en overige bijdragen in de verklaring voor 2014 (zie 2.4), acht het Hof dit niet zo opmerkelijk. Belanghebbende heeft recht op aftrek tot een bedrag van € 2.210. Het Hof zal het belastbare inkomen uit werk en woning verminderen met € 1.350 (€ 2.210 - € 860) tot € 9.334.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslag betreft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het beroep vastgesteld op € 151,74. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
De proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reiskosten, begroot op € 20,16 (retour per openbaar vervoer, tweede klasse). Het Hof ziet geen aanleiding de gevraagde vergoeding voor professionele rechtsbijstand te vergoeden. Belanghebbende heeft het hogerberoepschrift zelf geschreven en is zelf ter zitting verschenen. Niet is gebleken dat een professionele rechtsbijstandverlener een van de proceshandelingen heeft verricht waarvoor op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht een forfaitaire vergoeding wordt toegekend.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.334,
– stelt het verzamelinkomen vast op € 9.334,
– gelast dat de Inspecteur de te vergoeden belastingrente dienovereenkomstig verhoogt,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 20,16,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 15 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(E.D. Postema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 15 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.