ECLI:NL:GHARL:2017:6971

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
16/01150
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de gemeente [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake teruggaaf omzetbelasting voor transferia

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente [X] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een teruggaaf van omzetbelasting. De gemeente had over het tijdvak januari 2014 een teruggaaf van € 135.244 ontvangen, maar de Inspecteur van de Belastingdienst had deze beschikking gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van de gemeente ongegrond, waarna de gemeente in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 27 juli 2017 werd het geschil besproken, waarbij de vraag centraal stond of de opzegging van een afspraak tussen de gemeente en de Inspecteur rechtsgeldig was en of er sprake was van één of twee diensten: het bieden van parkeergelegenheid en het bieden van openbaar vervoer. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de afspraak rechtsgeldig had opgezegd, maar dat er wel een redelijke overgangstermijn was geboden. Het Hof concludeerde dat de gemeente twee afzonderlijke prestaties verrichtte, wat leidde tot een aanvullende teruggaaf van € 2.359. De totale teruggaaf voor januari 2014 werd vastgesteld op € 137.603. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de gemeente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
locatie Arnhem
nummer 16/01150
uitspraakdatum: 15 augustus 2017
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de gemeente [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2016, nummer ARN 15/4218, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak januari 2014 bij beschikking een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 135.244.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, een gemeente, exploiteert in het onderhavige tijdvak onder meer vier Parkeer- & Reis-locaties (transferia), te weten: [A] , [B] , [C] en [D] . Bezoekers van deze transferia krijgen bij het inrijden ervan een inrijkaart, die zij desgewenst binnen een uur na ontvangst kunnen inwisselen voor een combikaart. Het parkeertarief bij de transferia bedraagt € 4,50. Het tarief van de combikaart bedraagt in 2014 € 5.
2.2.
Met een combikaart kunnen maximaal vijf personen de gehele dag gebruik maken van het openbaar vervoer binnen de gemeente [X] en van de sneltram naar [E] en [F] . De combikaart doet tevens dienst als uitrijkaart voor het transferium.
2.3.
De parkeergelegenheid in de transferia is bewaakt. De bezoeker die een combikaart koopt, kan zijn auto de gehele dag van aankoop laten staan.
2.4.
Het openbaar vervoer werd tot december 2013 verzorgd door [G] . Per combikaart bracht [G] een bedrag van € 3,29 in rekening aan belanghebbende. Vanaf december 2013 wordt het vervoer verzorgd door [H] . Met [H] is een tarief afgesproken dat afhangt van het aantal verkochte combikaarten in een jaar. Vanaf [C] wordt een deel van het openbaar vervoer verzorgd door [G] .
2.5.
Bij de transferia kan geen los kaartje worden gekocht voor het openbaar vervoer. Wel kan er rechtstreeks aan de vervoerder worden betaald.
2.6.
Uit onderzoek is gebleken dat in 2013 50% van de bezoekers van transferium [A] de inrijkaart heeft ingewisseld voor een combikaart.
2.7.
Bij brief van 13 juli 2009 heeft de Inspecteur met betrekking tot het transferium [A] aan belanghebbende meegedeeld dat zij volgens hem met het verstrekken van combikaarten één samengestelde prestatie verricht met als hoofdprestatie het aanbieden van vervoer. Het gelegenheid geven tot parkeren zou volgens de Inspecteur een bijkomende prestatie zijn, zodat op de gehele prestatie het verlaagde tarief van toepassing zou zijn.
2.8.
Naar aanleiding van de beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 januari 2012, C-117/11 (Purple Parking), ECLI:EU:C:2012:29, is de Inspecteur teruggekomen van zijn onder 2.7 weergegeven standpunt. Bij brief van 19 april 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij zich op het standpunt stelt dat sprake is van één samengestelde prestatie waarbij het gelegenheid geven tot parkeren de hoofdprestatie is en het aanbieden van vervoer de bijkomende prestatie. Met ingang van 1 januari 2014 was belanghebbende volgens de Inspecteur gehouden over de verkoop van de combikaarten omzetbelasting te voldoen naar het algemene tarief.
2.9.
Belanghebbende heeft over het tijdvak januari 2014 naar het algemene tarief op aangifte omzetbelasting voldaan over de opbrengsten uit de combikaarten.
2.10.
Bij de onderhavige teruggaafbeschikking is een teruggaaf van omzetbelasting verleend van € 135.244. In bezwaar heeft belanghebbende om een aanvullende teruggaaf van € 7.147 verzocht.

3.Geschil

3.1.
Primair is in geschil of de in 2.7 bedoelde afspraak tussen partijen rechtsgeldig is opgezegd. Subsidiair is in geschil of sprake is van één of van twee prestaties.

4.Beoordeling van het geschil

Opzegging afspraak
4.1.
Een fiscale vaststellingsovereenkomst voor onbepaalde duur (zonder tijdsbepaling) kan door de betrokken partijen rechtsgeldig worden opgezegd. Dit geldt des te meer voor een op verzoek van belanghebbende door de Inspecteur ingenomen standpunt, zoals in de onderhavige situatie het geval is. De mogelijkheid tot en het tijdstip van eventuele opzegging worden alsdan beheerst door de redelijkheid en de billijkheid en, indien de overheid partij is, mede door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, alsmede - uiteraard - door de strekking van de overeengekomen vaststelling en de omstandigheden van het geval. Een duurtoezegging zonder tijdbepaling door de Belastingdienst kan worden opgezegd mits rekening wordt gehouden met de redelijke belangen van de belanghebbende. Dit kan een overgangstermijn impliceren om de belanghebbende, indien redelijkerwijs nodig, tijd en gelegenheid te geven om administratie, bedrijfsvoering, contracten met derden, etc., in te stellen op de nieuwe situatie.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur niet voor onbepaalde tijd gebonden is aan een afspraak die door een wijziging van inzicht in zijn ogen niet langer kan worden nagekomen. De onder 2.8 genoemde beschikking Purple Parking werpt op zich voldoende twijfel op met betrekking tot de juistheid van het eerder door de Inspecteur ingenomen standpunt als geheel. Ter zitting van het Hof is voorts toegelicht dat de wijziging van het standpunt mede verband hield met de evaluatie van de afspraken die de Belastingdienst had gemaakt met andere gemeenten over de omzetbelastinggevolgen van hun transferia. Al met al was er naar het oordeel van het Hof voldoende aanleiding voor de Inspecteur om de afspraak op te zeggen. Dat de Inspecteur geen volledige openheid van zaken zou hebben gegeven over zijn motivering, zoals belanghebbende stelt, is niet gebleken. Niet is gesteld of gebleken dat de Inspecteur hierbij in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3.
De door belanghebbende betrokken stelling dat de overgangstermijn te kort is geweest, volgt het Hof evenmin. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof onweersproken gesteld dat de datum van opzegging op verzoek van belanghebbende is verschoven naar 1 januari 2014. Een overgangstermijn van ruim acht maanden komt het Hof onder de gegeven omstandigheden redelijk voor. Belanghebbende heeft wel gesteld maar niet voldoende concreet onderbouwd waarom zij meer tijd nodig had om zich in te stellen op de nieuwe situatie. In dit verband wijst het Hof er op dat belanghebbende per 1 januari 2014 voor het grootste deel van het openbaar vervoer een nieuwe contractspartner had gevonden en dat 1 januari een logische datum is voor een tariefsaanpassing. Het Hof vermag niet in te zien waarom belanghebbende de wijziging van het omzetbelastingtarief hierin niet mee kon nemen.
Is sprake van één dienst of van twee diensten?
4.4.
Elke handeling moet normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd. De handeling die economisch gezien uit één prestatie bestaat, mag niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. Er is sprake van één prestatie wanneer twee of meer aspecten of handelingen die de belastingplichtige verricht voor de klant, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één, niet te splitsen economische prestatie vormen, waarvan het kunstmatig zou zijn die uit elkaar te halen. Tevens is er sprake van één enkele handeling wanneer een of meer aspecten moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl andere aspecten moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd, wanneer zij voor de klant geen doel op zich is, maar een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 maart 2011, gevoegde zaken C-497/09, C-499/09, C-501/09 en C-502/09, Bog e.a., ECLI:EU:C:2011:135).
4.5.
De bezoeker van de binnenstad van [Z] die over een eigen voertuig beschikt, volgens partijen de gemiddelde consument, dient bij het maken van zijn keuze voor de combikaart dan wel het eigen vervoer rekening te houden met twee elementen: het parkeren van het voertuig en het vervoer binnen [Z] . Dit in aanmerking genomen, is het Hof van oordeel dat belanghebbende twee afzonderlijke prestaties verricht, te weten: het bieden van parkeergelegenheid en het bieden van openbaar vervoer binnen de stad [Z] . De prestaties zijn naar hun aard te onderscheiden, aangezien de ene prestatie is aan te merken als het gelegenheid geven tot parkeren van een voertuig in een bewaakte ruimte en de andere prestatie als het onbeperkt gebruik laten maken van het openbaar vervoer door maximaal vijf personen, beide tijdens de dag van aankoop van de combikaart. Deze twee diensten vormen samen het alternatief voor het vervoer met het eigen voertuig naar de plaats(en) van bestemming binnen [Z] .
4.6.
De twee diensten zijn eenvoudig te onderscheiden, om te beginnen omdat zij door verschillende aanbieders worden verzorgd. Voor de gemiddelde consument zal de aanschaf van de combikaart een bewuste keuze zijn, waarbij de voor- en nadelen zorgvuldig zijn afgewogen. De combikaartkoper heeft met het bereiken van het transferium zijn plaats(en) van bestemming nog niet bereikt. Dit is wel het uiteindelijke doel van de reis naar [Z] , zodat het vervoer naar deze plaats(en) een belangrijk element vormt. De combikaartkoper zal voor het vervoer naar de plaats(en) van bestemming immers afhankelijk zijn van het openbaar vervoer dat door [H] of [G] wordt verzorgd, hetgeen (praktische) gevolgen heeft. Tegelijk is het achterlaten van het voertuig van belang voor de gemiddelde consument. Wie immers met een voertuig naar een stad reist, weet dat hij dit voertuig ergens zal moeten parkeren. In de binnenstad is, naar algemeen bekend is, de parkeerdruk hoog en zijn de prijzen hierop afgestemd. In de transferia kan de gemiddelde consument zijn voertuig veilig parkeren, gedurende de gewenste tijd en tegen een aantrekkelijk tarief. Het openbaar vervoer heeft veel gebruikers die geen parkeerruimte nodig hebben en de transferia hebben veel gebruikers die slechts gebruik maken van de parkeergelegenheid. De twee diensten zijn los te koop en kunnen zonder problemen los worden afgenomen om naar of binnen [Z] te reizen. Ook dit gegeven ondersteunt de conclusie dat belanghebbende twee prestaties levert, die economisch, financieel en organisatorisch zijn te onderscheiden. Dat belanghebbende voor de combinatie van beide diensten een aantrekkelijke prijs rekent, doet hieraan niet af.
4.7.
De onder 2.8 genoemde beschikking Purple Parking brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De feiten die in deze beschikking worden genoemd, zijn anders en rechtvaardigen een andere uitkomst dan die in het onderhavige geval. In Purple Parking komt het Hof van Justitie van de Europese Unie tot de conclusie dat het de gebruikers van de parkeerplaats in wezen gaat om het zo goedkoop mogelijk parkeren van hun auto, en dat het vervoer van de parkeerplaats naar de luchthaven alleen een gevolg is van de omstandigheid dat er een afstand is tussen beide locaties. De gebruikers van die dienst willen hun voertuig zo dicht en zo goedkoop mogelijk bij de plaats van bestemming, de luchthaven, parkeren. Deze gebruikers hebben, anders dan de combikaartkopers, maar één bestemming: de luchthaven. Voor deze gebruikers is de pendeldienst, die hen van de parkeerplaats naar de terminal en vice versa brengt, van ondergeschikt belang en een middel om het gebruik van de parkeerdienst zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
Wijze van splitsen van de vergoeding
4.8.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de wijze waarop de vergoeding dient te worden gesplitst, ingeval het Hof tot het oordeel komt dat sprake is van twee prestaties: 67% parkeren (algemeen tarief) en 33% openbaar vervoer (verlaagd tarief). Aan belanghebbende dient voor het tijdvak januari 2014 een aanvullende teruggaaf omzetbelasting te worden verleend van € 2.359 (33% van € 7.147). De totale teruggaaf omzetbelasting komt voor het tijdvak januari 2014 op € 137.603.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 492 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 246 (bedrag 2017)) en € 990 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 495 (bedrag 2017)), dus in totaal op € 1.482.
De proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op reiskosten, begroot op € 42,80 (retour [Z] – Arnhem voor twee personen per openbaar vervoer tweede klasse). Gelet op de aansluitende behandeling van de zaak van belanghebbende met nummer 16/01149 kent het Hof aan dit hoger beroep de helft van deze kosten toe, € 21,40.
De totale proceskostenvergoeding is € 1.503,40.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– stelt de teruggaaf omzetbelasting voor het tijdvak januari 2014 vast op (€ 135.244 plus € 2.359) € 137.603,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.503,40,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 331 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 503 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. J.L.H. Egberts als griffier.
De beslissing is op 15 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 15 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.