Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “voertuig laten staan in park, plantsoen, openbare beplantingen of groenstrook”, welke gedraging zou zijn verricht op
16 oktober 2015 om 10:07 uur op de Europaplein, huisnummer 704 te Utrecht met het voertuig met het kenteken [kenteken] . Op de inleidende beschikking is bij de gedraging de feitcode R 406 vermeld.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep onder meer aan dat er sprake is van een schending van artikel 6, derde lid, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de fundamentele vrijheden omdat in de inleidende beschikking niet het overtreden wettelijk voorschrift is vermeld. De gemachtigde stelt dat hij noch de kantonrechter heeft kunnen toetsen of de verweten gedraging strafbaar is, wat de strafmaat voor de overtreding is, of de beschreven gedraging correspondeert met de wettelijke bepaling en of aan de bestanddelen van de delictsomschrijving is voldaan. De gemachtigde wijst daarbij ook op artikel 2, eerste lid, van de Regeling modellen en formulieren ten behoeve van de handhaving Justitie (hierna: de Regeling), waarin is bepaald dat het overtreden voorschrift in de beschikking moet worden opgenomen.
3. Artikel 4, eerste lid, van de WAHV luidt als volgt:
"De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen."
4. Voorts luidt artikel 2, eerste lid, van de Regeling, voor zover van belang, als volgt:
"Het model van de beschikking, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften vermeldt in ieder geval:
(…) b. de gedraging, alsmede het overtreden voorschrift;"
5. Artikel 4, eerste lid, van de WAHV beoogt te verzekeren dat het een betrokkene, aan wie een administratieve sanctie wordt opgelegd, redelijkerwijs duidelijk is op welke gedraging die sanctie is gebaseerd en, indien daartoe aanleiding is, waartegen hij zich heeft te verdedigen. Uit de toelichting bij de Regeling (opgenomen in Staatscourant 2002, nr. 133) blijkt dat bij het CJIB de behoefte bestond om een aantal eisen op te nemen waaraan de inleidende beschikking moet voldoen. Deze wens sloot aan bij de op dat moment in voorbereiding zijnde regelgeving betreffende de bestuurlijke punitieve sanctie.
6. Met de gemachtigde van de betrokkene en de advocaat-generaal constateert het hof dat in de sanctiebeschikking niet het overtreden voorschrift is vermeld, zoals is bepaald in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof betoogd, dat in verband met systeem-technische beperkingen bij het CJIB, het overtreden voorschrift niet in de inleidende beschikking kan worden opgenomen. Deze omstandigheid rechtvaardigt naar het oordeel van het hof -temeer gezien de totstandkomingsgeschiedenis van de Regeling- niet het achterwege laten van vermelding van het overtreden voorschrift in de inleidende beschikking.
7. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag wat de consequenties van het niet vermelden van het overtreden voorschrift in de onderhavige inleidende beschikking moeten zijn. Daarbij is van belang of de gemachtigde hierdoor is geschaad in zijn rechtens te erkennen belangen. Die belangen bestaan in het zich tijdig en adequaat kunnen verweren tegen de opgelegde sanctie, in het bijzonder op het punt of en onder welke omstandigheden de (vermeende) gedraging strijd oplevert met een in artikel 2, eerste lid, van de WAHV bedoeld voorschrift. Volgens de gemachtigde van de betrokkene is hij in deze belangen geschaad. De advocaat-generaal heeft dit betwist.
8. Met betrekking hiertoe overweegt het hof het volgende.
9. In de inleidende beschikking is de feitcode R406 vermeld en de gedraging "voertuig laten staan in park, plantsoen, openbare beplantingen of groenstrook” omschreven. Daaruit kan in dit geval niet eenvoudig worden afgeleid welke overtreden bepaling het betreft. In de bijlage bij de WAHV, die is te vinden op www.overheid.nl en die ook is opgenomen in de Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en muldergedragingen, te vinden op www.om.nl en via de site van het CJIB, is bij feitcode R406 slechts vermeld "overtreden artikel: Pl.V." Aldus wordt niet inzichtelijk welk specifiek voorschrift is overtreden. Dat is in een situatie als deze wel noodzakelijk.
10. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft gewezen op de inhoud van het zaakoverzicht. Het zaakoverzicht is een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit stuk wordt echter niet met de inleidende beschikking meegestuurd maar eerst door de officier van justitie op verzoek toegezonden indien administratief beroep is ingesteld. Bovendien vermeldt het zaakoverzicht hier ook niet welk specifiek voorschrift is overtreden. In het zaakoverzicht is eveneens vermeld: "overtreden artikel: PL.V."
11. Verder heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal gewezen op het brondocument. Daarin zou het overtreden voorschrift wel zijn genoemd. Het brondocument is niet een op de zaak betrekking hebbend stuk (vergelijk het arrest van dit hof van 10 mei 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2017:3961), dat (derhalve) niet met de inleidende beschikking wordt meegezonden en ook niet (op verzoek) in het kader van het administratief beroep door de officier van justitie behoeft te worden verstrekt. Wat in dit dossier onder het brondocument moet worden verstaan, heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal echter niet geadstrueerd, zodat niet kan worden vastgesteld dat het overtreden voorschrift daarin wel is genoemd. 12. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft verder opgemerkt dat de gemachtigde ook contact had kunnen opnemen met de verbalisant om te achterhalen op welk voorschrift hij de door hem opgelegde sanctie baseert. Op de inleidende beschikking is ook vermeld waar informatie kan worden opgevraagd. Naar het oordeel van het hof kan dit redelijkerwijs niet van de gemachtigde worden verlangd. Wil van schending van de belangen van de gemachtigde geen sprake zijn dan moet het overtreden voorschrift eenduidig blijken uit eenvoudig te achterhalen informatie en in de beroepsprocedure in te brengen zijn. De door de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal gedane suggestie voldoet hieraan niet.
13. Het hof stelt verder vast dat in het verweerschrift, uitgebracht naar aanleiding van het hoger beroepschrift van de gemachtigde, door de advocaat-generaal als overtreden voorschrift een artikel uit een ten tijde van de gedraging vervallen Algemene plaatselijke verordening is genoemd. Eerst ter zitting van het hof heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal het ten tijde van de gedraging geldende voorschrift genoemd dat zou zijn overtreden.
14. De conclusie kan geen andere zijn dan dat de gemachtigde is geschaad in zijn rechtens te erkennen belangen, als genoemd in rechtsoverweging 7. Het gevolg daarvan moet zijn dat de beschikking, waarbij de sanctie is opgelegd, en waarin in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling niet het overtreden voorschrift is genoemd, niet in stand kan blijven.
15. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond zal verklaren en vervolgens die beslissing, alsmede de inleidende beschikking, zal vernietigen. Het aan zekerheid betaalde bedrag moet worden gerestitueerd. Hetgeen door de gemachtigde overigens nog is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
16. De gemachtigde van de betrokkene verzoekt om een immateriële schadevergoeding voor buiten de verletkosten aan deze zaak bestede uren van de gemachtigde ten bedrage van € 2.243,28, omdat het openbaar ministerie in strijd met artikel 6 van het EVRM althans onrechtmatig heeft gehandeld door hem te vervolgen en bestraffen voor een de vermeende overtreding van een niet bestaand althans niet in de inleidende beschikking opgenomen overtreden bepaling.
17. Het hof is van oordeel dat met vernietiging van de inleidende beschikking voldoende compensatie is geboden voor de geconstateerde tekortkoming in de inleidende beschikking. Reeds hierom bestaat geen grond voor een immateriële schadevergoeding.
18. Nu de betrokkene in het gelijk wordt gesteld, bestaat er aanleiding het verzoek om vergoeding van proceskosten toe te wijzen. Ingevolge vaste jurisprudentie van het hof komen reis- en verletkosten van de betrokkene of diens gemachtigde voor vergoeding in aanmerking indien en voor zover zij zijn gemaakt ten behoeve van het bijwonen van een zitting of het nemen van inzage in de stukken ter griffie. De gemachtigde van de betrokkene heeft de zitting van het hof bijgewoond.
19. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op het gevraagde bedrag van € 53,28 (woonadres gemachtigde - Wilhelminaplein te Leeuwarden v.v.).
20. Verletkosten komen voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door de gemachtigde verzochte verletkosten van € 460,16 (8 uren x € 57,52 voor de zitting bij het hof) kunnen worden vergoed.
21. Gelet hierop zal het hof de advocaat-generaal veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 513,44.