In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting die aan belanghebbende is opgelegd. De zaak betreft de verkrijging van onroerende zaken door belanghebbende, die enig aandeelhouder is van Holding BV. Holding BV had eerder twee onroerende zaken gekocht en deze vervolgens aan belanghebbende verkocht. De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd, waarbij de waarde van de verkrijging door belanghebbende op 17 september 2007 is vastgesteld op € 2.915.000. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Rechtbank Gelderland heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de waarde van de woning [a-straat] 2 lager moet worden vastgesteld, omdat deze woning verhuurd was of in bewoonde staat was op het moment van de verkrijging. De Inspecteur daarentegen stelt dat de notariële akte leidend is en dat de woning vrij van huur en gebruiksrechten is geleverd. Het Hof oordeelt dat de bewijslast bij de Inspecteur ligt, maar dat deze in beginsel geslaagd is in het bewijs dat de waarde van de woning ten minste € 630.000 bedraagt. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet is geslaagd in het bewijs dat de waarde lager moet worden gesteld. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.