Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
‘Op pagina 2 staat onder de eerste alinea van de verklaring van ondergetekende dat de bewijslast omtrent dit punt rust bij [geïntimeerde] . Dat is echter door ondergetekende nimmer gezegd. Ik heb niet aangegeven dat er ook maar enige bewijslast rust bij cliënt. Wel is gezegd dat voor zover in eerste aanleg de bewijslast omtrent dit punt rustte bij [geïntimeerde] , dit door de kantonrechter[het hof begrijpt: de rechtbank]
bewezen is verklaard en dat het aan [appellant] is om thans in hoger beroep de bewijslast te dragen.Voor het overige geeft het proces-verbaal de zitting goed weer.’
2.De vaststaande feiten
Expedities VOF’ (hierna: de VOF) opgericht. De VOF heeft ten doel het drijven van een
‘Wordt het bedrijf van de firma door een overblijvende vennoot alleen voortgezet, dan is laatstbedoelde verplicht bij vervreemding van de ingevolge dit contract verworven registergoederen of van een deel daarvan binnen tien (10) jaar na het begin van de voortzetting, het verschil tussen de vrije waarde in het economische verkeer en de verkrijgingsprijs op het moment van de voortzetting uit te keren aan de andere (gewezen)
‘Voor ieder jaar of een deel daarvan dat de vervreemder(s) het registergoed na de aanvang van de voortzetting in eigendom heeft/hebben, wordt op het uit te keren bedrag tien procent (10%) in mindering gebracht.’
Markom B. [appellant] was bij aanvang van de VOF niet bevoegd om zelfstandig een motorschip op zee te bevaren.
‘betreft: vaststellingsovereenkomst einde v.o.f.Geachte heer (…),
€ 125.000,-.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Bij vonnis van 14 mei 2014 heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen: [appellant] is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 5.266,00 (vijfduizendtweehonderdzesenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2009 te betalen. De rechtbank heeft verstaan dat Notaris Hilgen Netwerk Notarissen te Leens de opbrengst van de MS Triton, welke door hem in depot wordt gehouden, zijnde de netto-opbrengst van de MS Triton te vermeerderen met daarop vrijgevallen rente, dient uit te betalen aan [geïntimeerde] . De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
4.Wijziging van eis
‘bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het tussenvonnis van de rechtbank Groningen van21 september 2011 en het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats
'
5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen
26 juni 2009 een factuur aan [geïntimeerde] gestuurd voor de door hem in de periode april en mei 2009 op de m.s. Triton verrichte werkzaamheden. Dat duidt erop dat ook hij uitging van ontbinding van de VOF per 1 april 2009. Uit de overgelegde correspondentie, waaronder de door [appellant] genoemde brief van zijn raadsman van 24 juli 2009, blijkt ook niet van een bezwaar tegen de datum van 1 april 2009: partijen hebben toentertijd alleen gediscussieerd over de hoogte van de uittredesom en over de vraag wie de onderneming mocht voortzetten.
[geïntimeerde] heeft benadrukt dat het hier een ‘volstrekt niet-onderbouwde opsomming van zogenaamd gemaakte uren’ betreft.
De deskundige heeft in zijn rapport aangegeven dat de markt voor een schip als het onderhavige na oktober 2008 aanzienlijk is verslechterd. Er was eind maart 2009 derhalve sprake van gewijzigde economische omstandigheden waaruit het verschil in taxaties kan worden verklaard. De stelling dat er ruim drie jaar na ontbinding van de VOF een bod van
€ 147.500,- op het schip is uitgebracht is evenmin redengevend. Vast staat immers dat het schip in 2013 met instemming van [appellant] voor een bedrag van € 125.000,- is verkocht. Waar beide partijen belang hadden bij een zo hoog mogelijke opbrengst, moet het ervoor gehouden worden dat er geen hogere prijs voor het schip kon worden gerealiseerd. Bovendien geldt ook hier dat de economische omstandigheden ten tijde van de verkoop anders waren dan op 31 maart 2009.
€ 32.500,- dient te voldoen.
a) het beroep van [appellant] op artikel 13 lid 2 sub a van de vennootschapsakte komt te laat omdat de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] om te bepalen dat de notaris het depot aan hem dient uit te keren heeft toegewezen en niet meer kan worden teruggedraaid omdat het depot inmiddels aan [geïntimeerde] is uitgekeerd;
b) [appellant] gaat in zijn berekening uit van een te hoge waarde, namelijk € 147.500,-;
€ 125.000,-. Nu het schip binnen tien jaren is verkocht voor een bedrag van € 125.000,- is er sprake van een verschil van € 10.000,-.
23 augustus 2016 noch ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 11 mei 2017 concreet over uit gelaten. Gelet daarop ziet het hof geen aanleiding [geïntimeerde] de gelegenheid te geven zich daarover alsnog bij akte uit te laten en gaat het hof aan het sub c) genoemde verweer voorbij.
6.De beslissing
21 september 2011 en 14 mei 2014 behoudens voor zover de vorderingen van [appellant] in reconventie zijn afgewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 5.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;