Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties 1-5, ingekomen op 13 oktober 2016;
- het verweerschrift.
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
- de voogd, op grond van artikel 1:362 van het Burgerlijk Wetboek (BW), veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder 1] te betalen € 168.131,19, te vermeerderen met € 1.228,16 wegens buitengerechtelijke incassokosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over € 122.525,61 vanaf 1 april 2015 tot de dag der algehele voldoening;
- de voogd, op grond van artikel 1:362 BW, veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder 2] , althans aan zijn bewindvoerder, te betalen € 125.222,84, te vermeerderen met € 1.228,16 wegens buitengerechtelijke incassokosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over € 122.525,61 vanaf 1 april 2015 tot de dag der algehele voldoening;
- de voogd veroordeeld in de kosten van de procedure, tot 15 juli 2016 aan de zijde van verweerders begroot op € 1.500,- wegens salaris van hun advocaat; en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
5.De motivering van de beslissing
Ingevolge artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak tijdens het bewind de rechthebbende in en buiten rechte.
Vast staat dat [verweerder 1] meer dan vijf jaar na zijn meerderjarigheid op [datum 1] , namelijk eerst op 1 september 2015 heeft verzocht om schadeloosstelling. Vast staat ook dat de voogd nimmer rekening en verantwoording heeft afgelegd, noch aan [verweerder 1] zelf, noch aan de kantonrechter. Eerst bij brief van 14 januari 2014 heeft de voogd bescheiden overgelegd aan de kantonrechter, waarna de kantonrechter bij beschikking van 5 januari 2015 de door de voogd met betrekking tot [verweerder 1] afgelegde rekening en verantwoording ondeugdelijk heeft verklaard.
Dat de voogd niet zou hebben geweten dat hij rekening en verantwoording diende af te leggen, leidt niet tot een ander oordeel. De kantonrechter heeft weliswaar - naar het oordeel van het hof: ten onrechte - nagelaten de voogd om rekening en verantwoording te verzoeken, maar van de voogd mag worden verwacht dat hij ook na afloop van het bewind, in ieder geval bij benadering, kan verantwoorden waaraan hij de onder zijn beheer staande gelden heeft besteed. Hierbij is nog van belang dat het om aanzienlijke geldbedragen gaat die de voogd in zijn beheer had en nimmer tot zijn eigen vermogen zijn gaan behoren.
- Perceel grond [adres] € 85.404,97
- Opstalschade € 135.646,25
- Uitkering [naam] [verweerder 1] € 12.000,00
- Uitkering [naam] [verweerder 2]
Het vermogen van verweerders waarover de voogd het beheer had, bestond in ieder geval uit de onder rechtsoverweging 5.15 genoemde bedragen van in totaal € 245.051,22. Daarnaast hebben verweerders een uitkering ontvangen ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) van € 60.906,35 ( [verweerder 1] ) en € 74.942,- ( [verweerder 2] ).
Indien uit de rekening en verantwoording van de voogd over het gevoerde bewind blijkt dat de voogd door slecht bewind de minderjarige schade heeft berokkend, dan is de voogd daarvoor aansprakelijk. De kantonrechter kan deze schade vaststellen en de voogd tot vergoeding daarvan veroordelen. Ook als de voogd heeft nagelaten rekening en verantwoording af te leggen, kan de kantonrechter de voogd tot schadevergoeding veroordelen indien sprake is van slecht bewind.
De voogd voert aan dat hij een grotere woning heeft moeten kopen, omdat zijn woning na de gezinsuitbreiding met verweerders niet meer voldeed en dat hij daarvoor gelden van verweerders heeft gebruikt. Ter mondelinge behandeling heeft de voogd evenwel ook verklaard dat op de woning een hypotheekrecht rust en dat de woning minder waard is dan hypotheekrecht dat op de woning rust, maar hij verschaft voor het overige geen inzicht in de wijze waarop deze woning is gefinancierd noch in de wijze waarop de vermogens van [verweerder 1] en [verweerder 2] bij de aanschaf en verbetering van die woning zouden zijn ingezet.
De voogd heeft de overige door hem aangehaalde kosten, zoals neergelegd in productie 2 bij het beroepschrift, op geen enkele wijze nader onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van daarop betrekking hebbende stukken. Naar het oordeel van het hof vallen die kosten hoofdzakelijk onder de normale uitgaven van verzorging en opvoeding. Zelfs indien moet worden aangenomen dat de voogd de volledige ANW-uitkering heeft gebruikt voor de kosten van verzorging en opvoeding van verweerders, heeft hij zelfs geen begin van een onderbouwing gegeven waaraan hij het aan verweerders toekomende vermogen ad € 245.051,22 heeft besteed.
Onder bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van slecht beheer door de voogd gedurende het voogdijbewind. De voogd dient de schade die door dat tekortschietend beheer is ontstaan aan verweerders te vergoeden.
Voor matiging van de vastgestelde schadevergoeding zoals de voogd heeft verzocht, ziet het hof gelet op al het voorgaande geen aanleiding, nu onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit zou moeten voorvloeien dat toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
De voogd beheerde het vermogen van verweerders tot aan hun meerderjarigheid. Op hem rustte de verplichting dat vermogen op de dag van hun meerderjarigheid voor verweerders beschikbaar te hebben of in elk geval beschikbaar te kunnen stellen. Naar uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de voogd in deze verplichting tekort is geschoten hetgeen hem jegens verweerders schadeplichtig maakt. Gelet op het bepaalde in artikel 6:85 BW bestaat slechts een verplichting tot betaling van wettelijke rente over de tijd dat een schuldenaar - in dit geval de voogd - in verzuim is. In het onderhavige geval is het hof, met overeenkomstige toepassing van artikel 6:83 aanhef en onder b. BW, van oordeel dat de wettelijke rente over de aan verweerders toekomende schadevergoeding is gaan lopen vanaf de dag van meerderjarigheid van verweerders, nu het verzuim vanaf die dag zonder ingebrekestelling moet worden geacht te zijn ingetreden.