ECLI:NL:GHARL:2017:6801

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
WAHV 200.192.697
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Vlieger-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke sanctieprocedure met betrekking tot verkeersgedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2016. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd aan de betrokkene, die als kentekenhouder wordt aangemerkt. De sanctie was opgelegd wegens het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen, zoals aangegeven door bord C6 van de Regeling Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. De gedraging vond plaats op 29 september 2013 in Amsterdam.

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die het beroep gedeeltelijk gegrond verklaarde en een proceskostenvergoeding toekende. De gemachtigde voerde aan dat de kantonrechter niet voldoende had gereageerd op zijn argumenten, met name over de zichtbaarheid van het bord C6 en de omstandigheden waaronder de gedraging plaatsvond. Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde in overweging genomen, evenals de verklaring van de verbalisant en de overgelegde foto's.

Het hof oordeelde dat de betrokkene niet kon worden verweten dat zij het bord C6 niet had opgemerkt, omdat het bord niet goed zichtbaar was. Echter, het hof concludeerde dat de gedraging wel degelijk had plaatsgevonden en dat de sanctie terecht was opgelegd. Wat betreft de proceskostenvergoeding oordeelde het hof dat de gemachtigde, die zowel advocaat als statutair bestuurder van de betrokkene was, recht had op een proceskostenvergoeding, omdat hij beroepsmatig rechtsbijstand had verleend. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter voor zover het de toegekende proceskostenvergoeding betrof en stelde de vergoeding vast op € 868,-.

Uitspraak

WAHV 200.192.697
8 augustus 2017
CJIB 176537925
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 19 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [plaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde ] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft voorts een proceskostenvergoeding toegekend.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 7 april 2017 heeft het hof nog een fax van de gemachtigde ontvangen waarin de gemachtigde aangeeft af te zien van een mondelinge behandeling.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan 2 wielen, bord C6 bijlage I RVV 1990”, welke gedraging zou zijn verricht op 29 september 2013 om 19.45 uur op de Sint Willibrordusstraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde ontkent niet dat de gedraging is verricht, maar beroept zich op de omstandigheden waaronder deze is verricht. De bestuurster reed vanuit de Sint Willibrordusdwarsstraat links de Sint Willibrordusstraat in. Hierbij was het bord C6 - dat aan het eind van de straat was geplaatst - niet te zien, omdat het haaks op de weg stond. De bestuurster kon niet rechts afslaan omdat een takelwagen van de politie een ander voertuig wegsleepte en derhalve de weg blokkeerde. De bestuurster had geen andere keus dan linksaf te slaan en kwam vervolgens uit op de t-splitsing van de Sint Willibrordusstraat met de Servaes Noutsstraat. Zowel voor de richting rechtdoor als rechtsaf stond een bord C6. De bestuurster kon geen kant meer op en is rechtdoor gereden. Voorts wijst de gemachtigde erop dat er voorafgaand aan de gedraging geruime tijd werkzaamheden waren in de wijk waardoor de rijrichtingen nogal eens veranderden. Dan stonden de borden C6 gedraaid. Ten tijde van de gedraging stonden de borden wellicht ook gedraaid. De gemachtigde voert verder aan dat de kantonrechter in zijn geheel niet is ingegaan op het argument van de gemachtigde dat het eerste bord C6 niet zichtbaar was en de bestuurster bij het tweede bord niet anders kon dan doorrijden. Ook heeft de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de proceskostenvergoeding ten onrechte geen punt toegekend voor het verschijnen ter zitting.
3. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Opmerkingen ambtenaar 1: Bestuurster wilde rijbewijs niet tonen, vervolgens werd de deur voor mij dichtgegooid met de woorden "vent lazer op". Na overleg met chef v. dienst buro Ferdinand Bol geeltje door brievenbus gedaan, identiteit bestuurster daardoor onbekend gebleven.”
5. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 7 maart 2015 houdt - voor zover relevant - het volgende in:
“Op uw eerste vraag, of er een bord C6 reglement verkeersregels en verkeerstekens ten tijde van de constatering op de hoek Sint Willibrordusstraat-Sint Willibrordusdwarsstraat in de gemeente Amsterdam stond, kan ik u antwoorden met Ja. Zie foto 6 van de bezwaarmakende, die volgens zijn zeggen de volgende morgen (30-09-2013) gemaakt zou zijn.
Op vraag 2 en 3 waarin u vraagt of betrokkene bord C6 reglement verkeersregels en verkeerstekens heeft gepasseerd voordat de constatering werd gedaan, kan ik u antwoorden, Betrokkene vestigde de aandacht van de verbalisant op zich, doordat zij kennelijk niet het geduld kon opbrengen om te wachten totdat de politiekraan klaar was met takelen en zij daarom linksaf sloeg komende vanuit de Sint Willibrordusdwarsstraat in de gemeente Amsterdam, gaande in de richting van de Sint Willibrordusstraat in de gemeente Amsterdam wat in strijd was met bord C6 reglement verkeersregels en verkeerstekens.
Ter hoogte van het passeren van het tweede verbodsbord C6 reglement verkeersregels en verkeerstekens zie foto 8 en foto 11 (Sint Willibrordusstraat t.h.v. Servaas Noutstraat in de gemeente Amsterdam) van bezwaarmakende, ben ik bestuurster op de Sint Willibrordusstraat in de gemeente Amsterdam t.h.v. perceel nummer 10 aan gaan spreken. Doordat het voertuig kennelijk de bestemming had bereikt en daar stopte.
Bestuurster wilde zich niet legitimeren en onttrok zich aan de staandehouding met behulp van de bijrijder die volgens zijn verklaring kennelijk de heer [naam gemachtigde] heet.
In deze fase had bestuurster en bijrijder haar/zijn verklaring van de werkzaamheden en de verandering van borden aan mij kunnen aangeven. Zij kozen er echter voor om zich te onttrekken aan de staandehouding, door middel van het dichtgooien van de voordeur en daarbij te schreeuwen "ach flikker op vent".”
6. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de gemachtigde niet ontkent dat de bestuurster het bord C6 op de kruising Servaes Noutsstraat - Sint Willibrordusstraat heeft genegeerd, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de onderhavige gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof - gelet op het verweer van de gemachtigde - te beoordelen of er andere redenen zijn de sancties achterwege te laten of het bedrag van de sancties te matigen.
7. Het hof stelt vast dat de bestuurster vanuit de Sint Willibrordusdwarsstraat links de Sint Willibrordusstraat in is gereden. Uit de door de gemachtigde overlegde foto's en afbeeldingen van Google Maps, Streetview blijkt dat het bord C6 - dat aan het eind van de straat was geplaatst - niet voldoende zichtbaar was omdat het haaks op de weg stond. Het hof is van oordeel dat het de bestuurster derhalve niet kan worden verweten dat zij linksaf is geslagen. Echter, na linksaf te zijn geslagen, is zij vervolgens op de kruising van de Sint Willibrordusstraat en de Servaes Noutsstraat - alwaar een herhalingsbord C6 stond - rechtdoor gereden. Dat het bord wellicht nog steeds gedraaid stond, acht het hof - gelet op de verklaring van de verbalisant en de door de gemachtigde ingebrachte foto's - niet aannemelijk. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de gemachtigde ten tijde van de gedraging bij de bestuurster in de auto zat en dat de gemachtigde blijkens het dossier niet met zekerheid kan zeggen dat het bord gedraaid stond. Dat de bestuurster het bord C6 thans niet heeft opgemerkt, dient voor haar eigen rekening en risico te blijven, nu van iedere weggebruiker mag worden verwacht dat hij oplettend is op de aanwezige bebording. Dit geldt temeer in de situatie dat er voorafgaand aan de gedraging langere tijd werkzaamheden in de wijk waren waardoor de rijrichtingen nogal eens veranderden. Nu de werkzaamheden in de wijk de dag voorafgaand aan de gedraging waren geëindigd, kon de bestuurster niet uitgaan van een - naar eigen zeggen - eerder geldend gedoogbeleid. Het hof acht de door de gemachtigde aangevoerde omstandigheid dat het voor de bestuurster niet mogelijk was om te keren evenmin aannemelijk, gelet op de overgelegde foto's in het dossier. Het voorgaande brengt mee dat de sanctie terecht is opgelegd.
8. Met betrekking tot de klacht van de betrokkene dat de kantonrechter niet op een door hem aangevoerde grond is ingegaan overweegt het hof dat de kantonrechter niet is gehouden om op alle door een betrokkene aangedragen verweren te responderen. Uit de motivering van de kantonrechter blijkt voldoende dat alle door de gemachtigde aangedragen gronden voor het beroep in de beslissing zijn betrokken. Dat de kantonrechter niet expliciet op alle door de betrokkene aangedragen argumenten is ingegaan, houdt niet in dat er sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.
9. Ten aanzien van de stelling van de gemachtigde dat de kantonrechter een punt te weinig heeft toegekend ten aanzien van de proceskostenvergoeding en het verzoek van de gemachtigde tot vergoeding van proceskosten in hoger beroep heeft de advocaat-generaal in zijn verweerschrift aangevoerd dat de gemachtigde in het geheel geen proceskostenvergoeding toekomt nu hij naast advocaat bij advocatenkantoor [avocatenkantoor] , eveneens statutair bestuurder is van de [betrokkene] . De advocaat-generaal wijst hierbij op het arrest van het hof van 24 november 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:9412) waarin het hof het verzoek van de gemachtigde tot vergoeding van proceskosten voor rechtsbijstand heeft afgewezen, omdat hij niet kon worden aangemerkt als een derde die aan de [betrokkene] beroepsmatig rechtsbijstand verleende. In reactie hierop voert de gemachtigde aan dat [avocatenkantoor] op zakelijke basis juridische bijstand verleende, hetgeen blijkt uit de bijgevoegde declaraties en betaalbewijzen. Dat de gemachtigde toevallig zowel advocaat is bij [avocatenkantoor] als statutair bestuurder van de [betrokkene] doet hier niet aan af, aldus de gemachtigde. Voorts heeft de gemachtigde een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 februari 2017 bijgevoegd, waarin de Afdeling heeft bepaald dat de gemachtigde een proceskosten-vergoeding toekomt in het geval - zoals het onderhavige - waarin de [betrokkene] wordt vertegenwoordigd door de gemachtigde als advocaat.
10. Op de vraag of de gemachtigde in dit geval een vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zou moeten worden toegekend, is het hof van oordeel dat de gemachtigde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als advocaat door de [betrokkene] is aangesteld, mede gelet op de facturen en rekeningafschriften die hij heeft overgelegd. Gelet hierop en op de door de gemachtigde overlegde uitspraak van de Afdeling, is het hof van oordeel dat de gemachtigde in de onderhavige zaak kan worden aangemerkt als een derde in de zin van artikel 1, aanhef en onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht die de hier bedoelde rechtsbijstand beroepsmatig heeft verleend. Derhalve is het hof van oordeel dat de gemachtigde een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.
11. Met betrekking tot het verweer van de gemachtigde dat de kantonrechter een punt te weinig heeft toegekend, stelt het hof vast dat uit de beslissing van de kantonrechter blijkt dat de gemachtigde eveneens ter zitting is verschenen. De kantonrechter had derhalve ook een punt toe dienen te kennen voor het verschijnen ter zitting. In zoverre kan de beslissing van de kantonrechter daarom niet in stand blijven.
12. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen voor zover het de door de kantonrechter toegekende proceskostenvergoeding betreft. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter voor het overige bevestigen.
13. Gelet op het vooroverwogene komen de gevraagde kosten in aanmerking voor vergoeding. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting van de kantonrechter, het indienen hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 496,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 868,- (= 3,5 x € 496,- x 0,5).
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover het de toegekende proceskostenvergoeding betreft;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 868,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Vlieger-Dijkstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.