In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 februari 2016. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, waarbij de Inspecteur van de Belastingdienst een hogere inhouding van loonheffing heeft vastgesteld dan door belanghebbende was opgegeven. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 20.677 aan loonheffing opgegeven, terwijl de Inspecteur heeft vastgesteld dat het werkelijke bedrag € 4.283 bedroeg. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 11 juli 2017 is belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De Inspecteur heeft zijn standpunt gemotiveerd verdedigd, terwijl belanghebbende stelde dat hij de bewijsstukken reeds had overlegd. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewijslast voor de gestelde hogere inhouding van loonheffing op belanghebbende rustte. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn bewijslast, aangezien hij geen bewijsstukken heeft overgelegd die zijn stelling ondersteunen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.