In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010 had verminderd. De belanghebbende, geboren in 1954, dreef een eenmanszaak die zich richtte op het vervoeren van auto's. Door ziekte heeft hij zijn onderneming per 31 december 2008 gestaakt. De Inspecteur legde een navorderingsaanslag op voor het jaar 2010, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 30 mei 2017 werd het geschil besproken. Belanghebbende voerde aan dat de Inspecteur niet gerechtigd was een boekenonderzoek in te stellen en dat de stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek niet correct was vastgesteld. De Inspecteur weersprak deze stellingen en stelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur wel degelijk het recht had om een boekenonderzoek in te stellen en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende waren om de navorderingsaanslag te verminderen of te vernietigen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 augustus 2017, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.