ECLI:NL:GHARL:2017:6783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
16/01494
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010 had verminderd. De belanghebbende, geboren in 1954, dreef een eenmanszaak die zich richtte op het vervoeren van auto's. Door ziekte heeft hij zijn onderneming per 31 december 2008 gestaakt. De Inspecteur legde een navorderingsaanslag op voor het jaar 2010, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 30 mei 2017 werd het geschil besproken. Belanghebbende voerde aan dat de Inspecteur niet gerechtigd was een boekenonderzoek in te stellen en dat de stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek niet correct was vastgesteld. De Inspecteur weersprak deze stellingen en stelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur wel degelijk het recht had om een boekenonderzoek in te stellen en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende waren om de navorderingsaanslag te verminderen of te vernietigen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De kosten voor griffierecht en proceskosten werden niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 augustus 2017, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 16/01494
uitspraakdatum:
15 augustus 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 december 2016, nummer LEE 16/2176, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag en de heffingsrente verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1954, dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten bestonden uit het vervoeren van auto's, veelal voor garages en/of de autohandel.
2.2.
Belanghebbende heeft in verband met ziekte zijn onderneming gestaakt op 31 december 2008. In 2009 zijn de laatste activa verkocht. In dat jaar heeft belanghebbende geen ondernemingsactiviteiten meer verricht.
2.3.
Belanghebbende heeft de aangifte in de IB/PVV voor 2010 op 2 mei 2012 ingediend. Het aangegeven belastbare inkomen was als volgt samengesteld:
Belastbare winst
4.972
-/-
Loon uit dienstbetrekking
24.311
PGA
483
-/-
Verzamelinkomen
18.856
Te verrekenen verliezen
1.514
-/-
Belastbaar inkomen
17.342
2.4.
De Inspecteur heeft voor het jaar 2010 aan belanghebbende een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 17.342. Deze aanslag is gedateerd 25 mei 2012. Belanghebbende heeft bij brief, gedateerd 27 september 2013, de Inspecteur verzocht om herziening van de te verrekenen verliezen en de te verrekenen persoonsgebonden aftrek met het inkomen uit werk en woning over een aantal jaren. De Inspecteur heeft deze brief op 30 september 2013 ontvangen.
2.5.
De Inspecteur heeft evenvermelde brief aangemerkt als bezwaar tegen de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2007 tot en met 2010 respectievelijk de beschikkingen inzake niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek.
2.6.
Naar aanleiding van de brief van belanghebbende heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar het inkomen van belanghebbende over de jaren 2007 tot en met 2011. Belanghebbende is door de Inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de aanslagen en de beschikkingen. Volgens de uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering te verlenen, dan wel herziening toe te passen. Deze verzoeken zijn afgewezen.
2.7.
Bij brief, gedateerd 24 juli 2014, heeft de Inspecteur - onder meer het volgende - aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
2.8. „
„Uw bezwaar en beroep handelt feitelijk over de stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek. Niet in geschil is dat de stand per 31 december 2006 € 18.961 bedraagt. Naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek zijn correcties aangebracht op het inkomen van uw cliënt over de jaren 2007 t/m 2011. Als gevolg van deze correcties is de stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek gewijzigd, zonder dat dit gevolgen heeft gehad voor de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2007 en 2008. Via deze aanslagen is er daarom voor u geen rechtsingang ontstaan om in bezwaar te komen tegen de correcties welke zijn aangebracht naar aanleiding van het boekenonderzoek. Op grond van artikel 6.2a Wet IB 2001 stelt de inspecteur het bedrag van de -herziene- stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek bij voor bezwaar vatbare beschikking vast. Dit is echter niet gebeurd. Ik heb daarom alsnog een beschikking opgemaakt, waarvan u bijgaand een kopie aantreft. Het origineel heb ik aan uw cliënt gezonden.”
2.9.
In de beschikking inzake niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek staat onder meer:
„Ik herzie het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2008 als volgt:
Het bedrag bedraagt per 31 december 2006: € 18.961 (zie de aanslag IB/PVV 2006)
Bij: Het bedrag volgens de aanslag IB/PVV 2007: € 3.187
Af: Verrekend met het inkomen over 2008: € 6.913 (zie het controlerapport)
Nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren: € 15.235
Beschikking
Ik stel het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2008 vast op: € 15.235.”
2.10.
Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen die beschikking.
2.11.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de IB/PVV voor 2009 opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.130. Deze aanslag is gedateerd 10 mei 2014. Gelijktijdig met deze aanslag heeft de Inspecteur het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld. Op het aanslagbiljet is - voor zover hier belang - het volgende vermeld:

Persoonsgebonden aftrek
De te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren is € 10.566
De nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren is € 0.”
2.12.
Bij beschikking van 24 juli 2014 heeft de Inspecteur het bedrag van de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2008 als volgt vastgesteld:
Per 31 december 2006 nog te verrekenen
18.961
Bij: het bedrag volgens de aanslag IB/PVV 2007
3.187
Af: verrekend met het inkomen over 2008
6.913
Nog te verrekenen na 2008
15.235
2.13.
Belanghebbende heeft tegen die beschikking geen bezwaar gemaakt.
2.14.
Bij ambtshalve verleende vermindering van 10 juni 2015 is de navorderingsaanslag in de IB/PVV over 2009 verminderd.
2.15.
De Inspecteur heeft het volledige bedrag aan nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2008 aldus met het inkomen over 2009 verrekend:
10.566
met de navorderingsaanslag in de IB/PVV over 2009
4.669
via de ambtshalve verleende vermindering
2.16.
In het van het boekenonderzoek opgemaakte rapport van 18 maart 2014 is voorgesteld voor het jaar 2010 de volgende correcties aan te brengen:
bij: € 5.892 wegens niet aftrekbaarheid van lasten na de staking van de onderneming;
af: € 242 wegens ten onrechte aan de gestaakte onderneming toegeschreven baten.
2.17.
De Inspecteur heeft de onderhavige navorderingsaanslag dienovereenkomstig opgelegd.
2.18.
De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd door het belastbare inkomen € 1.514 lager vast te stellen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende voert aan dat de Inspecteur niet gerechtigd was een boekenonderzoek in te stellen; dat de stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek door de Inspecteur niet juist is vastgesteld, waarbij belanghebbende in zijn mogelijkheid om tot een juiste vaststelling te komen is beperkt doordat hij de navorderingsaanslag over 2007 niet heeft ontvangen; dat belanghebbende in 2010 heeft getracht om contacten met zijn cliënten te herstellen, hetgeen meebrengt dat de langlopende liquidatie toen nog niet was voltooid, op grond waarvan in 2010 gemaakte kosten als ondernemingskosten moeten worden geaccepteerd.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Belanghebbendes stelling dat de Inspecteur het boekenonderzoek niet had mogen instellen, vindt geen steun in het recht.
4.2.
Bij uitspraak van heden in het door belanghebbende inzake de primitieve aanslag in de IB/PVV voor 2010 ingestelde hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat in 2010 geen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren meer te verrekenen was. Belanghebbendes stelling inzake de navorderingsaanslag over 2007 kan - wat er overigens van die stelling zij - daaraan niet afdoen.
4.3.
Belanghebbende heeft zijn onderneming ultimo 2008 gestaakt. In 2009 is de liquidatie beëindigd. De omstandigheid dat belanghebbende in 2010 heeft getracht om contacten met zijn cliënten te herstellen kan, nu gesteld noch gebleken is dat dat herstel van contacten is gelukt en heeft geleid tot ondernemingsactiviteiten in die zin dat door belanghebbende werkzaamheden in het economische verkeer zijn verricht met een winstoogmerk en met een objectieve voordeelsverwachting, niet leiden tot het oordeel dat in 2010 nog of opnieuw sprake was van een door belanghebbende gedreven onderneming, waarin kosten als negatieve winst in aanmerking kunnen worden genomen.
4.4.
Al hetgeen belanghebbende verder naar voren heeft gebracht, kan evenmin leiden tot vermindering of vernietiging van de navorderingsaanslag.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
15 augustus 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.