ECLI:NL:GHARL:2017:6782

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
16/00343
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en persoonsgebonden aftrek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010. De belanghebbende, geboren in 1954, dreef een eenmanszaak die zich richtte op het vervoeren van auto's. Door ziekte heeft hij zijn onderneming in 2008 gestaakt. De Inspecteur heeft een aanslag opgelegd voor het jaar 2010, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van € 17.342 heeft aangegeven. Belanghebbende heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag, wat door de Inspecteur is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de procedure is vastgesteld dat de belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van de Inspecteur inzake de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek, die per 31 december 2008 op € 15.235 is vastgesteld. De Inspecteur heeft in zijn overzichten aangetoond dat er in 2009 geen persoonsgebonden aftrek meer te verrekenen was. De belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de aanslag te hoog is vastgesteld, maar het hof oordeelt dat de Inspecteur de persoonsgebonden aftrek correct heeft vastgesteld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 16/00343
uitspraakdatum:
15 augustus 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 februari 2016, nummer LEE 15/3529, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is een aan heffingsrente te vergoeden bedrag vastgesteld.
1.2.
Bij beschikking heeft de Inspecteur het door belanghebbende gedane verzoek om de aanslag ambtshalve te verminderen afgewezen.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, dat aan partijen is gezonden. Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2017, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1954, dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten bestonden uit het vervoeren van auto's, veelal voor garages en/of de autohandel.
2.2.
Belanghebbende heeft in verband met ziekte zijn onderneming gestaakt op 31 december 2008. In 2009 zijn de laatste activa verkocht. In dat jaar heeft belanghebbende geen ondernemingsactiviteiten meer verricht.
2.3.
Belanghebbende heeft de aangifte in de IB/PVV voor 2010 op 2 mei 2012 ingediend. Het aangegeven belastbare inkomen was als volgt samengesteld:
Belastbare winst
4.972
-/-
Loon uit dienstbetrekking
24.311
PGA
483
-/-
Verzamelinkomen
18.856
Te verrekenen verliezen
1.514
-/-
Belastbaar inkomen
17.342
2.4.
De Inspecteur heeft voor het jaar 2010 aan belanghebbende een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 17.342. Deze aanslag is gedateerd 25 mei 2012. Belanghebbende heeft bij brief, gedateerd 27 september 2013, de Inspecteur verzocht om herziening van de te verrekenen verliezen en de te verrekenen persoonsgebonden aftrek met het inkomen uit werk en woning over een aantal jaren. De Inspecteur heeft deze brief op 30 september 2013 ontvangen.
2.5.
De Inspecteur heeft evenvermelde brief aangemerkt als bezwaar tegen de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2007 tot en met 2010, respectievelijk de beschikkingen inzake niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek.
2.6.
Naar aanleiding van de brief van belanghebbende heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar het inkomen van belanghebbende over de jaren 2007 tot en met 2011. Belanghebbende is door de Inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de aanslagen en de beschikkingen. Volgens de uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering te verlenen, dan wel herziening toe te passen. Deze verzoeken zijn afgewezen.
2.7.
Bij brief, gedateerd 24 juli 2014, heeft de Inspecteur - onder meer het volgende - aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
2.8. „
„Uw bezwaar en beroep handelt feitelijk over de stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek. Niet in geschil is dat de stand per 31 december 2006 € 18.961 bedraagt. Naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek zijn correcties aangebracht op het inkomen van uw cliënt over de jaren 2007 t/m 2011. Als gevolg van deze correcties is de stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek gewijzigd, zonder dat dit gevolgen heeft gehad voor de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2007 en 2008. Via deze aanslagen is er daarom voor u geen rechtsingang ontstaan om in bezwaar te komen tegen de correcties welke zijn aangebracht naar aanleiding van het boekenonderzoek. Op grond van artikel 6.2a Wet IB 2001 stelt de inspecteur het bedrag van de -herziene- stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek bij voor bezwaar vatbare beschikking vast. Dit is echter niet gebeurd. Ik heb daarom alsnog een beschikking opgemaakt, waarvan u bijgaand een kopie aantreft. Het origineel heb ik aan uw cliënt gezonden.”
2.9.
In de beschikking inzake niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek staat onder meer:
„Ik herzie het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2008 als volgt:
Het bedrag bedraagt per 31 december 2006: € 18.961 (zie de aanslag IB/PVV 2006)
Bij: Het bedrag volgens de aanslag IB/PVV 2007: € 3.187
Af: Verrekend met het inkomen over 2008: € 6.913 (zie het controlerapport)
Nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren: € 15.235
Beschikking
Ik stel het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2008 vast op: € 15.235.”
2.10.
Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen die beschikking.
2.11.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de IB/PVV voor 2009 opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.130. Deze aanslag is gedateerd 10 mei 2014. Gelijktijdig met deze aanslag heeft de Inspecteur het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld. Op het aanslagbiljet is - voor zover hier belang - het volgende vermeld:
„Persoonsgebonden aftrek
De te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren is € 10.566
De nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren is € 0.”
2.12.
De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag in de IB/PVV voor 2009 op 10 juni 2015 ambtshalve verminderd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.461. Gelijktijdig met deze vermindering heeft de Inspecteur het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld. Op het aanslagbiljet is - voor zover hier belang - het volgende vermeld:
„Persoonsgebonden aftrek
De te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren is € 15.235
De nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren is € 0.”
2.13.
Belanghebbende heeft op 2 juni 2014 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
2.14.
Bij uitspraak van 18 juni 2015 heeft de Rechtbank beslist op dat beroep. De Rechtbank heeft - voor zover hier van belang - ten aanzien van het verzoek om de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2010 ambtshalve te verminderen overwogen dat het dient te worden aangemerkt als bezwaarschrift en dat de Inspecteur daarop uitspraak dient te doen.
2.15.
De Inspecteur heeft op 24 juli 2015 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de weigering om de aanslag in de IB/PVV voor 2010 ambtshalve te verminderen. Hij heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
2.16.
Ter zitting van 13 december 2016 hebben partijen verklaard dat voor het vervolg van de procedure ervan moet worden uitgegaan dat de nog niet verrekende persoonsgebonden aftrek per 1 januari 2008 € 22.148 bedroeg.
2.17.
De Inspecteur heeft bij brief van 4 januari 2017 aan belanghebbendes gemachtigde het volgende overzicht gegeven van de mutaties in de stand van de persoonsgebonden aftrek volgens het controlerapport en zoals die volgens hem dient te zijn:
„2008
(...)
controlerapport
moet zijn
Stand per 1/1 2008
17.478
22.148
PGA van 2008
3.71
3.71
Totaal
21.188
25.858
Verrekend in 2008
6.913
10.623
Stand per 31-12-2008
10.565*)
15.235
*) Deze stand is dus fout ; waarschijnlijk heeft de controlerend ambtenaar een telfout gemaakt.
(...)
2009
(...)
controlerapport
moet zijn
Stand per 1/1 2009
10.565
15.235
PGA van 2009
615
615
Totaal
10.656 *)
15.85
Verrekend in 2009
10.656
15.85
Stand per 31-12-2009
*) Ook deze stand is fout ; die had 11.180 euro moeten zijn.”
2.18.
Bij het opleggen van de navorderingsaanslag over 2009 is € 11.181 aan persoonsgebonden aftrek verrekend. Nadien heeft de Inspecteur die navorderingsaanslag ambtshalve als volgt verminderd:
Inkomen
19.311
PGA 2009
615
PGA oude jaren
15.235
Totaal PGA
15.85
Inkomen
3.461

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur bij de vaststelling van de onderhavige aanslag voldoende rekening heeft gehouden met niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Bij beschikking van 24 juli 2014 heeft de Inspecteur de stand van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek ultimo 2008 vastgesteld op € 15.235. Belanghebbende heeft tegen die beschikking geen bezwaar ingediend. Deze heeft derhalve formele rechtskracht gekregen. Voor zover belanghebbende thans nog bezwaar heeft tegen de mutaties in de hoogte van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek in 2008 en voorgaande jaren, kan hem dat reeds daarom niet baten.
4.2.
Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat per 1 januari 2009 de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek € 15.235 bedroeg. Dat bedrag is in 2009 toegenomen met € 615. De Inspecteur heeft met de door hem verstrekte overzichten voldoende aannemelijk gemaakt dat met de primitieve aanslag voor 2009 een bedrag van € 11.181 en met de ambtshalve verleende vermindering van de navorderingsaanslag over 2009 een bedrag van € 4.669 is verrekend. Daardoor was ultimo 2009 geen bedrag aan persoonsgebonden aftrek uit de jaren voor 2010 meer te verrekenen.
4.3.
Weliswaar heeft belanghebbendes gemachtigde ter zitting van 30 mei 2017 gesteld dat geen rekening mag worden gehouden met de correcties naar aanleiding van het controle-onderzoek, maar die stelling vindt geen steun in het recht en kan ook overigens niet afdoen aan de juistheid van de door de Inspecteur in zijn overzicht gehanteerde bedragen aan mutaties in de hoogte van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek. Hetzelfde geldt voor al hetgeen de gemachtigde overigens in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
4.4.
Belanghebbendes stelling dat de onderhavige aanslag te hoog is vastgesteld, is gebaseerd op de stelling dat de Inspecteur de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek te laag heeft vastgesteld. Nu uit het vorenoverwogene volgt dat in 2010 geen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren meer te verrekenen was, vervalt daarmee de grondslag aan die stelling.
4.5.
Belanghebbendes stelling dat de aanslag moet worden verminderd in verband met een langlopende liquidatie kan hem niet baten, aangezien die liquidatie in 2009 is beëindigd en belanghebbende in 2010 geen ondernemingsactiviteiten meer heeft verricht.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
15 augustus 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.