Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, [de minderjarige1]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, had vier grieven ingediend. De rechtbank had op 16 november 2016 het gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogdes benoemd. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. van der Burg, en de raad voor de kinderbescherming als verweerder optrad.
De moeder heeft in haar grieven betoogd dat de rechtbank ten onrechte het gezag heeft beëindigd en dat zij haar bevoegdheden tot uitoefening van het gezag wenst te delegeren, met uitzondering van enkele belangrijke beslissingen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag zijn vervuld, zoals vastgelegd in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de argumenten van de moeder overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd, gezien de stabiliteit en continuïteit die de pleegouders bieden.
Het hof heeft benadrukt dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid van het naast elkaar bestaan van voogdij en gezag, en dat het voortduren van het gezag van de moeder onduidelijkheid zou scheppen over de verblijfplaats van [de minderjarige1]. De moeder heeft geen grief aangevoerd tegen de benoeming van de GI tot voogdes, en het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die nu duidelijkheid heeft over haar toekomst en opgroeit bij de pleegouders.