Uitspraak
in eerste aanleg: verzoekster,
[verzoekster],
in eerste aanleg: verweerster,
COP,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
15-25%.
“het handig en verstandig[is]
om het te laten uit betalen, gedeeltelijk of geheel”.
“Het is niet gebruikelijk om vakantiedagen uit te laten betalen als nog niet duidelijk is wat er gaat gebeuren. Het zou kunnen zijn dat je een gedeelte nog op kunt nemen. Vakantiedagen worden in de regel pas uitbetaald als duidelijk is dat deze niet meer opgenomen worden, bijvoorbeeld als een medewerker na twee jaar ziek uit dienst gaat. Dit is dus nog niet aan de orde”.3.6 Het UWV heeft de WAO-uitkering van [verzoekster] per 4 augustus 2016 verhoogd en vastgesteld op 80-100%. Bericht hierover heeft COP begin juli 2016 van het UWV ontvangen.
“verhoging WAO-uitkering naar 80-100%”,het volgende aan [verzoekster] geschreven:
“Zojuist heb ik van de afdeling boekhouding vernomen dat je het bedrag hebt teruggestort.Bedankt voor je medewerking en uiteraard voor je oplettendheid bij deze fout.Verder heb ik met onze salarisadministrateur gebeld of er niet een strook over de maand september zou moeten komen, maar aangezien je een “slapend dienstverband” hebt per september zal hier geen strook meer nodig zijn. (…)”
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
a.) een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW, omdat de opzegging is gedaan in strijd met artikel 7:671 BW;
b.) een transitievergoeding van € 27.403,20 bruto, op grond van artikel 7:673 BW, nu de arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden heeft geduurd en door de werkgever is beëindigd;
c.) een vergoeding van € 3.460,00 bruto wegens onregelmatige opzegging, omdat COP de arbeidsovereenkomst bij brief van 3 augustus 2016 per 4 augustus 2016 heeft opgezegd, terwijl een opzegtermijn van twee maanden (later beperkt tot 1 maand) geldt.
5.De beoordeling in hoger beroep
In de grieven I tot en met III keert [verzoekster] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen opzegging heeft plaatsgevonden. Gief IV bouwt voort op de grieven I tot en met III en is gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van de verzoeken om toekenning van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag. Grief V tenslotte strekt tot veroordeling van COP in de proceskosten.
Het hof stelt voorop dat een opzegging een eenzijdige wilsuiting is, gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die, om haar werking te kunnen hebben, de wederpartij bereikt moet hebben. Niet in geschil is dat de brief van COP van 3 augustus 2016 [verzoekster] heeft bereikt, zodat het er hier om gaat of die brief was gericht op de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Het volgende wordt in dat verband overwogen.
7 augustus 2016 geëindigd door de toekenning van een volledige WAO-uitkering, althans door het verstrijken van de 104 weken arbeidsongeschiktheid-, wijst er verder op dat het dienstverband door COP ook niet als beëindigd was geadministreerd.
In haar e-mail van 23 september 2016 (zie 3.12) schrijft [D] aan [verzoekster] naar aanleiding van de ontvangst van het teruggestorte salaris over de maand augustus dat haar dienstverband “slapend” is.
Ook doet daaraan niet af dat [verzoekster] het beste voor de toekomst wordt gewenst. Het lag op dat moment immers niet in de rede dat [verzoekster] haar werkzaamheden voor COP nog zou hervatten. Evenmin geeft aanleiding voor een ander oordeel dat COP in haar e-mail van 4 november 2015 (zie hiervoor onder 3.5) schrijft dat vakantiedagen pas worden uitbetaald
“als duidelijk is dat deze niet meer opgenomen worden, bijvoorbeeld als een medewerker na twee jaar ziek uit dienst gaat”. Die e-mail dateert van bijna een jaar voor de brief van 3 augustus 2016. Verder is de inhoud van die e-mail ook niet zodanig toegesneden op de situatie per
3 augustus 2016 dat [verzoekster] de brief van 3 augustus 2016 redelijkerwijs nog mocht interpreteren aan de hand van die e-mail.
Tenslotte vormt de omstandigheid dat de inhoud van de brief van 3 augustus 2016 grotendeels overeenkomt met wat [verzoekster] eerder al per e-mail op 12 juli 2016 was bericht door [B] (zie 3.8), onvoldoende grond om, zoals [verzoekster] heeft bepleit, aan te nemen dat de brief van 3 augustus 2016 is bedoeld als een aanvulling die strekt tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
De grieven I tot en met III falen derhalve.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van COP zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 716,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).
6.De beslissing
3 augustus 2017.