Uitspraak
[appellant],
[de bewindvoerder] q.q.,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Grief 1bestrijdt dit uitgangspunt niet, maar klaagt dat de kantonrechter heeft miskend dat [appellant] in het onderhavige geval een geslaagd beroep kan doen op de “tenzij”-clausule van genoemd artikel. In de toelichting op de grief tracht [appellant] de opvatting ingang te doen vinden dat de enkele omstandigheid dat hij op het moment van de aanval niet meer de macht over de hond had, hem van aansprakelijkheid zou moeten ontslaan. Het hof verwerpt deze opvatting, als in strijd met het recht. De bedoeling van de wetgever is immers, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:179 BW, dat de bezitter in beginsel aansprakelijk is voor het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. De tenzij-clausule houdt in dat wanneer de bezitter van het dier wél de macht over het dier zou hebben gehad en het dier de schade toebrengende handeling zou verrichten aansprakelijkheid zou ontbreken op grond van artikel 6:162 BW. [appellant] stelt geen feiten en omstandigheden waarom er in het geval dat hij de hond wel in zijn macht zou hebben gehad een rechtvaardigingsgrond zou bestaan voor de litigieuze gedraging van de hond.
grief 3in principaal appel doet [appellant] een beroep op het leerstuk van de “eigen schuld” als neergelegd in artikel 6:101 lid 1 BW. Dit artikel bevat de regel dat de schadevergoedingsplicht in beginsel wordt verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Stelplicht en bewijslast van de eigen schuld liggen bij degene die zich erop beroept. In het kader van de op hem rustende stelplicht voert [appellant] niet meer aan dan dat dat [geïntimeerden] c.s. wisten dat er in het huis van de vriendin van [appellant] een hond aanwezig was en dat zij hun dochter niettemin naar dat huis hebben laten gaan. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, is het hof niet duidelijk waarom het feit dat de dochter van [geïntimeerden] c.s. zich begeeft naar het huis van de buren waar een hond aanwezig is, en waar zij vervolgens gebeten wordt door die hond, eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zou opleveren. Het hof wijst het beroep op een dergelijke schuld dan ook af.
Grief 1komt op tegen de hoogte van de door de kantonrechter vastgestelde
6.De slotsom
7.De beslissing
principaal hoger beroepop € 358,16 voor verschotten en € 1.264,-- voor salaris en in
incidenteel hoger beroepop € 632,-- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;