Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
Clausing,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, wonende te [A], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2016 en een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 oktober 2016. De appellant had de memorie van grieven niet ingediend, ondanks dat hem uitstel was verleend tot 9 mei 2017. Op de rol van 9 mei 2017 heeft de appellant geen grieven ingediend, waardoor het hof ambtshalve akte niet-dienen heeft verleend aan de geïntimeerde, Clausing Holding B.V.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een memorie van eis in incidenteel appel te nemen. Op 6 juni 2017 heeft Clausing arrest gevraagd, maar geen van de partijen heeft stukken overgelegd. Het hof heeft vervolgens arrest gewezen op basis van het griffiedossier. Volgens artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vervalt het recht om een proceshandeling te verrichten indien deze niet binnen de gestelde termijn is verricht en er geen uitstel kan worden verkregen.
Het hof heeft geoordeeld dat de appellant in het ongelijk is gesteld, omdat hij geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep. Het hoger beroep is verworpen en de appellant is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.952,- aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.