ECLI:NL:GHARL:2017:6606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
200.184.918/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen en effect van executoriaal derdenbeslag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een executiegeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of dwangsommen zijn verbeurd en wat het effect is van een door een derde gelegd executoriaal derdenbeslag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. van Oijen, had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland een kort geding aangespannen tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.A.J. Kemps, met als doel het opheffen van conservatoire beslagen en het verbieden van de executie van een eerder arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de appellant niet tijdig had voldaan aan de veroordeling tot afgifte van het aandeelhoudersregister, waardoor hij dwangsommen had verbeurd. Het hof oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan de veroordeling en dat er dwangsommen tot een bedrag van € 30.000,- waren verbeurd. Het hof bevestigde de bevoegdheid van de geïntimeerde om het arrest van 27 oktober 2015 te executeren, maar beperkte deze bevoegdheid tot een bedrag van € 30.000,-. Tevens werd het verbod opgelegd aan de geïntimeerde om het arrest te executeren zolang het door Butterman qq gelegde beslag niet was opgeheven. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.184.918/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/404429 / KL ZA 15-369)
arrest in kort geding van 1 augustus 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. van Oijen, kantoorhoudend te Etten-Leur,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.A.J. Kemps, kantoorhoudend te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civielrecht, zittingsplaats Lelystad
(hierna: de voorzieningenrechter) van 7 januari 2016.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de appeldagvaarding van 29 januari 2016, tevens houdende de grieven (met
producties);
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte vermindering van eis.
2.2
De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt er na vermindering van eis toe dat het vonnis van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en dat het hof [geïntimeerde] zal verbieden het tussen partijen gewezen arrest van 27 oktober 2015 zal executeren (subsidiair: voor zover het verbod enig door het hof in goede justitie te bepalen bedrag te boven gaat), althans totdat bij in kracht van gewijsde gegane vonnis is komen vast te staan dat het door Butterman qq gelegde executoriale derdenbeslag op 2 november 2015 niet kleeft.

3.De vermindering van eis en het spoedeisend belang

3.1
Het hof zal de vordering van [appellant] beoordelen op basis van de vermindering van eis.
3.2
Het hof dient, zo nodig ambtshalve, te beoordelen of [appellant] ook nu nog een spoedeisend belang heeft bij zijn (verminderde) vordering. Dat is gelet op de aard van de vordering het geval.

4.De vaststaande feiten

4.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
4.2
[geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde] ) is bestuurder van Varadero.
4.3
Tussen [geïntimeerde] en (onder meer) [appellant] is een geschil ontstaan. [geïntimeerde] heeft in verband met dit geschil op 30 december 2014 verlof gevraagd tot het doen leggen van een aantal conservatoire (derden)beslagen ten laste van [appellant] . Bij beschikking van
31 december 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan [geïntimeerde] verlof verleend om voor een bedrag van € 446.250,- ten laste van [appellant] conservatoir (derden)beslag te doen leggen onder de in de beschikking genoemde banken, op roerende zaken van [appellant] , op auto's van [appellant] (met aanwijzing van een gerechtelijk bewaarder) en op de aandelen van [appellant] in MPB Group B.V. [appellant] is bestuurder en enig aandeelhouder van MPB Group.
4.4
[geïntimeerde] heeft uit hoofde van het beslagverlof op 20 januari 2015 conservatoire derdenbeslagen laten leggen onder een zevental banken en op de aandelen van [appellant] in MPB Group B.V. Uit het proces-verbaal van beslaglegging op de aandelen volgt dat de deurwaarder tijdens de beslaglegging het register van aandeelhouders niet op het kantoor van MPB Group heeft aangetroffen en dat de deurwaarder de vennootschap heeft gesommeerd om binnen 24 uur dit register aan hem ter beschikking te stellen, zodat kan worden voldaan aan het vereiste van artikel 715 jo 474 lid 4 Rv.
4.5
Op vordering van [appellant] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij vonnis in kort geding van 20 februari 2015 de gelegde beslagen opgeheven.
De voorzieningenrechter heeft de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] , strekkende tot afgifte van het aandeelhoudersregister van MPB Group B.V. aan de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd en tot het in bewaring geven van zijn auto's aan een bewaarder afgewezen.
4.6
[geïntimeerde] is tegen dit vonnis in appel gegaan bij het Gerechtshof
's-Hertogenbosch. Het hof heeft bij arrest van 27 oktober 2015 het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 februari 2015 vernietigd en in conventie de vorderingen van [appellant] (tot opheffing van de beslagen) afgewezen en in reconventie de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het dictum van het arrest in reconventie luidt:
"veroordeelt [appellant] om binnen 24 uur na betekening van dit arrest het register van
aandeelhouders van MPB Group B.V. ter beschikking te stellen aan gerechtsdeurwaarder
(…) zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van€ 150.000,-;
beveelt [appellant] om binnen 24 uur na betekening van dit arrest het grijze/zilverkleurige
voertuig van het merk Porsche, met kenteken [00-YYY-0] en het voertuig van het merk Audi
A6 met het kenteken [00-YY-YY] , inclusief de autopapieren en sleutels, af te geven aan de (in
de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
31 december 2014 aangewezen gerechtelijk bewaarder (…) zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,-(…)."
4.7
Tussen [geïntimeerde] en Varadero (vertegenwoordigd door [geïntimeerde] ) is een akte van cessie opgemaakt, gedateerd 28 oktober 2015. In de considerans van deze akte is onder meer vermeld dat [geïntimeerde] diverse procedures aanhangig heeft gemaakt tegen [appellant] en dat hij verwacht uit die procedures een of meer vordering op [appellant] te verkrijgen, waarbij wordt aangetekend dat [geïntimeerde] een vordering op [appellant] heeft verkregen op grond van het arrest van 27 oktober 2015, welk arrest aan de akte is gehecht. Ook is in de considerans vermeld dat Varadero instemt met de cessie onder de opschortende voorwaarde dat de cessie eerst dan plaats heeft nadat [geïntimeerde] het arrest heeft laten betekenen aan [appellant] en dat Varadero wordt gesubrogeerd in alle rechten die [geïntimeerde] jegens [appellant] kan doen gelden.
In artikel 1 van de akte is bepaald dat [geïntimeerde] de vorderingen die hij heeft en zal verkrijgen op [appellant] cedeert aan Varadero tegen een in de bijlage bij de akte gespecificeerde koopsom.
In artikel 5 is onder meer bepaald dat op de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en Varadero Nederlands recht van toepassing is.
4.8
Het arrest is op vrijdag 30 oktober 2015 om 14:00 aan [appellant] betekend. Kort daarvoor had de advocaat van [appellant] in een e-mailbericht aan de deurwaarder laten weten dat [appellant] het aandeelhoudersregister per aangetekende post zou versturen. Dat is later die dag ook gebeurd.
4.9
Op zaterdag 31 oktober 2015 heeft [appellant] de Porsche en de Audi A6 ingeleverd bij de bewaarder.
4.1
Op maandag 2 november 2015 om 9:14 uur heeft [geïntimeerde] een e-mailbericht gestuurd naar de advocaat van [appellant] en naar [appellant] zelf (adres: [appellant] .com), waarin hij verwijst naar een als bijlage bij het bericht gevoegde brief aan de advocaat van [appellant] . In deze brief, die door hem zowel is ondertekend als CEO van Vadero en voor zich zelf “ten blijke van instemming” is onder meer het volgende vermeld:
"Allereerst deel ik u mede dat ik persoonlijk al mijn vordering(en) uit hoofde van de door mij persoonlijk gestarte procedure (s) tegen uw cliënt [appellant] onder de opschortende van een subrogatie in alle (pand) rechten voorwaarde afgelopen woensdag 28 oktober 2015 op of omstreeks 22.00 uur heb verkocht (gecedeerd) aan Varadero International NV.
Het arrest dat u afgelopen woensdag ook per mail heeft ontvangen is afgelopen vrijdag betekend.
Zie ook uw mail van 1 november 2015 10:20:55 CET. Uw cliënt heb ik daar woensdagavond nog een SMS over gestuurd.- Uw cliënt heeft er blijkbaar voor gekozen om het aandeelhoudersregister, nietpersoonlijk, dan wel niet per koerier binnen de gestelde termijn van 24 uur aan dedeurwaarder (…) ter beschikking te stellen. Dat was zijn eigen keuze en komt voorzijn rekening en risico. Dit impliceert dat, ervan uit gaande dat deze deurwaarder dit
aandeelhoudersregister eerst vandaag zal ontvangen, in elk geval er terzake van ditfeit over 2 dagen dwangsommen zijn verschuldigd. Het arrest is dienaangaandeduidelijk.
- Wij hebben inmiddels begrepen dat de 2 auto's afgelopen zaterdag zijn ingeleverd.Wij hebben inmiddels het opslagbedrijf gecontacteerd en begrepen dat per autoslechts 1 sleutel is ingeleverd daar waar het arrest van het Hof duidelijk spreekt overde sleutels (meervoud) dat is ook logisch want bij een veiling wil een koper allesleutels en niet slechts 1 sleutel ontvangen. Kortom ook alhier is tot op heden aandwangsommen Euro 5.000, -- verbeurd.(…)"
4.11
Op basis van een tussen curator mr. P.E. Butterman (hierna: Butterman qq) en [geïntimeerde] gewezen vonnis van 9 september 2015 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft Butterman qq op 2 november 2015 om 14:41 uur ten laste van [geïntimeerde] onder [appellant] executoriaal derdenbeslag gelegd. In het betekeningsexploot is vermeld dat het beslag is gelegd op alle vorderingen die [geïntimeerde] op [appellant] heeft, of uit een ten tijde van dit beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen, alsmede op aan [geïntimeerde] toebehorende roerende zaken die onder [appellant] mochten berusten en die
geen registergoederen zijn; meer in het in het bijzonder maar niet beperkt tot alle
vorderingen die [geïntimeerde] op [appellant] heeft uit hoofde van het arrest van het
Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 oktober 2015.
4.12
De deurwaarder aan wie het aandeelhoudersregister diende te worden afgegeven heeft in een e-mailbericht aan [geïntimeerde] en diens raadsman van 2 november 2015 om 15:20 uur aan [geïntimeerde] en diens raadsman laten weten dat de postbode hem om die dag om 15:12 uur het aandeelhoudersregister heeft aangeboden.
4.13
In een brief van 10 november 2015 aan [geïntimeerde] heeft Butterman qq op grond van artikel 3:45 BW de buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen van de cessie van de vordering op [appellant] door [geïntimeerde] aan Varadero. In deze brief staat onder meer de volgende passage:
“Middels deze buitengerechtelijke verklaring wordt de cessieakte vernietigd op grond van artikel 3:45 BW. Deze brief richt zich dan ook zowel jegens u in privé als ook jegens u als bestuurder van Varadero International NV (en derhalve ook jegens laatstgenoemde).”
4.14
Bij exploot van 12 december 2015 heeft Varadero de in rechtsoverweging 4.10 aangehaalde akte van cessie aan [appellant] doen betekenen en aangezegd dat op grond van het arrest van 27 oktober 2015 dwangsommen zijn verbeurd (€ 50.000,- met betrekking tot de afgifte van de auto en € 30.000,- met betrekking tot de afgifte van het aandeelhoudersregister) en is [appellant] bevel gedaan tot betaling van een bedrag van (onder meer) € 80.000,-.
4.15
Op 15 december 2015 heeft Varadero uit kracht van het arrest van 27 oktober 2015 executoriaal beslag doen leggen op de eerdergenoemde Porsche en Audi A6.
4.16
Op 23 december 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de vorderingen van [geïntimeerde] tegen [appellant] , tot zekerheid waarvan de in rechtsoverweging 4.3 vermelde beslagen zijn gelegd, afgewezen.

5.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg

5.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard. Na wijziging van eis heeft hij gevorderd dat het door [geïntimeerde] gelegde conservatoire beslag op de auto's wordt opgeheven, dat [geïntimeerde] , kort gezegd, op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld om een brief te sturen aan de bewaarder, inhoudende dat hij de auto's dient vrij te geven en dat het [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verboden om het arrest van 27 oktober 2015 te executeren of door een door hem gecontroleerde vennootschap te doen executeren (subsidiair totdat in een bodemprocedure
- kort gezegd - is beslist dat Varadero rechthebbende is op de vorderingen die voortvloeien uit het arrest van 27 oktober 2015).
5.2
[appellant] heeft ook Varadero in kort geding gedagvaard en (na vermeerdering van eis) op straffe van verbeurte van een dwangsom gevorderd dat de executie van de door Varadero ten laste van hem gelegde executoriale beslagen op de beide auto's wordt gestaakt (subsidiair totdat in een door Varadero aanhangig te maken bodemprocedure is beslist dat Varadero rechthebbende is op de vorderingen die voortvloeien uit het arrest van 27 oktober 2015), althans dat bepaald wordt dat de executie van dat arrest wordt beperkt.
5.3
De beide zaken zijn tegelijkertijd ter zitting behandeld en door de voorzieningenrechter is in de beide zaken in één vonnis uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat [appellant] niet aan de veroordeling betreffende de afgifte van de auto's heeft voldaan, maar wel dat [appellant] niet tijdig heeft voldaan aan de veroordeling betreffende de afgifte van het aandeelhoudersregister. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is [appellant] terzake van die veroordeling een bedrag van € 30.000,- aan dwangsommen verschuldigd, zodat een verbod tot staking van de executie slechts toewijsbaar is voor zover de executie een bedrag van € 30.000,- te boven gaat. De voorzieningenrechter heeft voorts geoordeeld dat in kort geding niet is komen vast te staan dat Varadero rechthebbende is geworden op de vordering uit hoofde van het arrest van 27 oktober 2015, zodat de vordering tot staking van de executie tegen Varadero toewijsbaar is.
Van de vorderingen van [geïntimeerde] is de vordering tot opheffing van het conservatoire beslag niet toewijsbaar, nu niet aannemelijk is geworden dat daadwerkelijk conservatoir beslag is gelegd. De vordering tot het vrijgeven van de beide auto's is volgens de voorzieningenrechter niet toewijsbaar, gelet op de veroordeling in het arrest om de beide auto's af te geven aan de bewaarder. De voorzieningenrechter heeft, ten slotte, de vordering tot executie van het arrest van 27 oktober 2015 in verband met verbeurde dwangsommen beperkt tot een bedrag van € 30.000,-.
6.
De bespreking van de grieven
6.1
Partijen hebben een regeling getroffen over de auto’s. [appellant] heeft zijn vordering in appel voor zover deze betrekking heeft op de auto’s niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat hij geen belang meer heeft bij de bespreking van
grief I, die betrekking heeft op de auto’s. De grief faalt dan ook.
6.2
Met
grief IIkomt [appellant] op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de bevoegdheid van [geïntimeerde] het arrest van 27 oktober 2015 te executeren te beperken tot een bedrag van € 30.000,-. Volgens [appellant] had de voorzieningenrechter aan [geïntimeerde] deze bevoegdheid geheel dienen te ontzeggen. Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat dwangsommen zijn verbeurd en heeft zij bovendien ten onrechte niet geoordeeld dat [geïntimeerde] misbruik van recht maakt door de dwangsommen te innen.
6.3
Het hof verenigt zich met hetgeen de voorzieningenrechter onder 4.7 en 4.8 heeft overwogen over de dwangsommen betreffende de veroordeling tot afgifte van het register van aandeelhouders van MPB Group en maakt die overwegingen tot de zijne. Dat betekent dat het hof, met de voorzieningenrechter, aannemelijk acht dat door [appellant] dwangsommen tot een bedrag van € 30.000,- zijn verbeurd.
6.4
In aanvulling op hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen, neemt het hof in aanmerking dat bij het antwoord op de vraag of [appellant] heeft voldaan aan de dwangsomveroordeling doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer moeten worden genomen, aldus dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (vgl. Hoge Raad 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367). Van [appellant] mag daarbij verwacht worden dat hij de inspanning en zorgvuldigheid betracht die redelijkerwijs nodig is om aan de veroordeling te kunnen voldoen.
Uit rechtsoverweging 3.12.3 van het arrest van 27 oktober 2015 volgt dat het doel van de veroordeling was dat alsnog gevolg kon worden gegeven aan het voorschrift van artikel 715 jo 474c lid 4 Rv, inhoudende dat terstond na de beslaglegging op de aandelen in het register van aandeelhouders een namens de vennootschap ondertekende en door de deurwaarder medeondertekende aantekening kan worden geplaatst het gelegde beslag. In het arrest is verder overwogen dat [appellant] , als enig aandeelhouder en bestuurder van MPB Group, geacht kan worden het register van aandeelhouders ter beschikking te kunnen stellen aan de deurwaarder en dat hij daartoe op grond van artikel 474c lid 5 Rv ook verplicht is. Doel en strekking van de veroordeling was dan ook dat de deurwaarder kon beschikken over het register van aandeelhouders, zodat hij er de in artikel 474c lid 4 Rv bedoelde aantekening in kon plaatsen. De deurwaarder diende daartoe te kunnen beschikken over het aandeelhoudersregister, onvoldoende was dat [appellant] het niet langer onder zich had. Met het alleen ter verzending met aangetekende post aanbieden van het aandeelhoudersregister, voldeed [appellant] nog niet aan deze veroordeling. [appellant] had er voor zorg dienen te dragen, en dat was in redelijkheid ook niet onmogelijk, dat de deurwaarder binnen de [appellant] gestelde termijn van 24 uur na betekening over het register kon beschikken, door het of zelf bij de deurwaarder aan te bieden of per koerier te doen bezorgen.
6.5
[appellant] heeft zich er nog op beroepen dat hij eerst wilde overleggen met zijn advocaat alvorens het aandeelhoudersregister ter beschikking te stellen, omdat hij bang voor was dat [geïntimeerde] met behulp van het aandeelhoudersregister de vennootschap zou (kunnen) overnemen. Dit betoog gaat niet op. Allereerst diende [appellant] het aandeelhoudersregister niet aan [geïntimeerde] maar aan de deurwaarder ter beschikking te stellen. Vervolgens was [appellant] al geruime tijd bekend met de vordering van [geïntimeerde] , strekkende tot het ter beschikking stellen van het aandeelhoudersregister. Hij had ook voor het hof deze vordering toewees bij zijn advocaat kunnen informeren over de gevolgen van toewijzing van de vordering. Dat hij dat niet heeft gedaan en heeft gewacht tot het hof de vordering toewees, komt voor zijn rekening.
6.6
[appellant] mocht er, anders dan hij veronderstelt, niet vanuit gaan dat PostNL het aandeelhoudersregister op zaterdag 31 oktober 2015, de dag na de aangetekende verzending van het register, bij de deurwaarder zou aanbieden. Gesteld noch gebleken is dat hij bij PostNL heeft geïnformeerd of dat het geval zou zijn en dat hij bij de deurwaarder heeft nagegaan of PostNL het register op 31 oktober 2015 met succes bij de deurwaarder kon aanbieden. Aldus heeft hij naar voorlopig oordeel van het hof nagelaten de inspanning en zorgvuldigheid te betrachten dien redelijkerwijs van hem kon worden gevergd.
6.7
Anders dan [appellant] betoogt, stond het [geïntimeerde] vrij om ondanks dat [appellant] had laten weten het aandeelhoudersregister te zullen versturen toch het arrest te doen betekenen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] het aandeelhoudersregister toen al ter aangetekende verzending aan PostNL had aangeboden, zodat het toen voor hem nog mogelijk was om het register niet per aangetekende post te verzenden maar zelf, of door een koerier te (doen) bezorgen. Dat [appellant] die keuze niet heeft gemaakt kan hij niet aan [geïntimeerde] tegenwerpen, maar komt voor zijn rekening en risico. Op [geïntimeerde] rustte ook niet de plicht om [appellant] erop te wijzen dat hij met de aangetekende verzending een groot risico nam. [appellant] was in staat dat risico zelf in te schatten. Dat die inschatting, als hij die al heeft gemaakt, verkeerd is uitgepakt, komt naar voorlopig oordeel van het hof eveneens voor rekening en risico van [appellant] zelf.
6.8
De slotsom is dat de grief faalt.
6.9
[appellant] heeft aan het slot van zijn memorie van grieven ook nog
een verholen griefgeformuleerd, inhoudende dat het door Butterman qq gelegde beslag eraan in de weg staat dat hij bevrijdend aan [geïntimeerde] kan betalen, zodat hij er om die reden recht en belang bij heeft dat het [geïntimeerde] wordt verboden de executie van het arrest van 27 oktober 2015 ter hand te nemen.
6.1
In het vandaag gewezen arrest op het hoger beroep van Varadero tegen [appellant] heeft het hof overwogen dat hoewel naar zijn voorlopig oordeel is voldaan aan de vereisten voor een cessie door [geïntimeerde] aan Varadero, waarmee [appellant] de schuldenaar van Varadero is geworden, er voorshands van uitgegaan moet worden dat Butterman qq zich terecht op de vernietigbaarheid van de cessie heeft beroepen. Dat betekent dat ook in deze procedure er voorshands van moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] jegens Butterman qq heeft te gelden als rechthebbende op de vordering op [appellant] uit hoofde van het arrest van 27 oktober 2015. De vernietiging van de cessie heeft immers tot gevolg dat de overdracht van de vordering achteraf bezien niet heeft plaats gevonden, zodat jegens Butterman qq heeft te gelden dat de vordering het vermogen van [geïntimeerde] niet heeft verlaten. Er dient dan ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat [geïntimeerde] dat arrest jegens [appellant] ten uitvoer zal doen leggen.
6.11
Inmiddels heeft Butterman qq ten laste van [geïntimeerde] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder [appellant] . Dat beslag heeft blokkerende werking, in die zin dat een na het beslag gedane betaling door [appellant] aan [geïntimeerde] in beginsel niet aan Butterman qq kan worden tegengeworpen (art. 475h lid 1 Rv). [appellant] heeft er dan ook belang bij dat zolang het door Butterman qq gelegde executoriale derdenbeslag niet is opgeheven, hij niet wordt gedwongen om de vordering van [geïntimeerde] op hem aan [geïntimeerde] te betalen.
6.12
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de grief slaagt. Het hof zal [geïntimeerde] verbieden het arrest van 27 oktober 2015 te executeren, zolang het door Butterman qq gelegde executoriale derdenbeslag niet is opgeheven en niet vast is komen te staan dat [appellant] bevrijdend aan [geïntimeerde] kan betalen.
6.13
De slotsom is dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter deels zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] zal verbieden het arrest van 27 oktober 2015 te executeren zolang niet vaststaat dat [appellant] bevrijdend aan [geïntimeerde] kan betalen. Als dat vaststaat, kan [geïntimeerde] het arrest executeren tot een bedrag van €30.000,-. In zoverre, dus wat betreft deze beperking, wordt het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Nu beide partijen zowel in eerste aanleg en in hoger beroep deels in het ongelijk zijn gesteld, zal ook het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.

7.De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter tussen partijen gewezen voor zover in punt 5.1 van het dictum de bevoegdheid van [geïntimeerde] tot executie van het arrest van27 oktober 2015 is beperkt tot een bedrag van € 30.000,-;vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter tussen partijen gewezen voor zover het betreffende de executie van het arrest van 27 oktober 2015 meer of anders gevorderde door [appellant] is afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:verbiedt [geïntimeerde] om na betekening van dit arrest het door het Gerechtshof’s-Hertogenbosch op 27 oktober 2015 tussen partijen gewezen arrest te executeren zolang het door Butterman qq op 2 november 2015 ten laste van [geïntimeerde] onder [appellant] gelegde executoriale derdenbeslag niet is opgeheven en niet vast is komen te staan dat [appellant] bevrijdend aan [geïntimeerde] kan betalen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere door [geïntimeerde] na betekening van dit arrest verrichte executiehandeling;verklaart dit verbod uitvoerbaar bij voorraad;bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover tussen partijen gewezen voor het overige;compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen;wijst het meer of anders gevorderde af.Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. G. van Rijssen en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op

1 augustus 2017.