Beoordeling
1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
3. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 26 januari 2015 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 9 maart 2015. Het beroepschrift is gedateerd 23 maart 2015 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op
24 maart 2015 bij de CVOM ingekomen. Hiervan uitgaande is het beroep niet tijdig ingesteld.
4. De gemachtigde van de betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep tegen de inleidende beschikking wel tijdig is ingesteld. De gemachtigde heeft het beroepschrift tezamen met een schriftelijke machtiging namelijk al op 18 februari 2015 per fax aan de CVOM verzonden en heeft ter onderbouwing hiervan in de procedure bij de kantonrechter een faxverzendbewijs overgelegd.
5. Uit het faxverzendbewijs kan worden afgeleid dat op 18 februari 2015 een faxbericht is verzonden naar het nummer 0886990160. Dit betreft een faxnummer dat in gebruik is bij de CVOM. Op het verzendrapport staat vermeld dat het afleveren van de fax van 2 pagina’s is gelukt. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde van de betrokkene verklaard dat het beroepschrift aan de officier van justitie 1 pagina beslaat en de schriftelijke machtiging eveneens 1 pagina. Voorts heeft de gemachtigde van de betrokkene ter zitting een overzicht overgelegd, waarin onder meer is vermeld dat op 18 februari 2015 2 pagina’s succesvol zijn afgeleverd aan het bij de CVOM in gebruik zijnde faxnummer. Ter zitting is een toelichting gegeven op het overzicht. Gelet op het in de procedure bij het hof overgelegde overzicht en de toelichting hierop is het hof van oordeel dat de gemachtigde van de betrokkene thans aannemelijk heeft gemaakt dat het beroep tegen de inleidende beschikking op 18 februari 2015 - en dus tijdig - is ingesteld.
6. Het voorgaande brengt mee dat de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie dan ook niet in stand mogen laten. Om die reden zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen.
7. Vervolgens dient het hof het beroep van de gemachtigde van de betrokkene tegen de inleidende beschikking te beoordelen.
8. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 139,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom met 17 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 december 2014 om 12.49 uur op de Rijksweg N11 te Zoeterwoude-Rijndijk met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
9. De gemachtigde ontkent dat de betrokkene de gedraging heeft verricht. De betrokkene heeft extra acht geslagen op de maximumsnelheid ter plaatse, omdat hij hier niet eerder was geweest. De gemachtigde van de betrokkene voert voorts aan dat het bord A1 met de maximum snelheid wel erg dicht op de flitspaal stond, waardoor het bijna niet mogelijk was om de snelheid tijdig aan te passen.
Daarnaast stelt de gemachtigde dat ook de ijking van de flitspaal niet correct lijkt. De gehele radarsnelheidsmeter wordt als set door de NMI gekeurd. Dit betekent dat de set in zijn geheel bij elkaar moet blijven. Om dit op de foto kenbaar te maken, wordt in de camera het serienummer van de radarantenne-eenheid ingevoerd en opgeslagen. Het cameranummer en het serienummer van de radarantenne-eenheid worden op de foto van de gedraging getoond en moeten met elkaar overeenstemmen. Op de foto van de gedraging stemmen het cameranummer en het serienummer van de radarantenne-eenheid niet met elkaar overeen, nu er vermeld staat 71145/-----. Er kan zodoende niet worden vastgesteld of er sprake is van een set die door het NMI gekeurd is, aldus de gemachtigde.
10. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
11. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 90 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 87 km per uur.
Toegestane snelheid: 70 km per uur.
Overschrijding met: 17 km per uur.”
12. Het dossier bevat twee foto's van de gedraging. Voor zover hier van belang, is daarop te zien dat het voertuig met bovenvermeld kenteken ter plaatse rijdt.
De gedragingsgegevens die zijn vermeld in de databalk bovenaan die foto's komen overeen met voormelde gedragingsgegevens. Voorts is bovenaan de foto vermeld, voor zover van belang: “Code 0531 TS-SR520 71145/----- (…) TP6990”
Onderaan de foto bevindt zich nog een kader met verschillende gegevens. Voor zover thans van belang is daar vermeld: “Locatie: RLC-HM-N11-Kruising Burgemeester Smeetsweg”.
13. Voorts bevat het dossier een aanvullend proces-verbaal van 4 juli 2017, waarin de verbalisant Scheepens, coördinator bij het Regionaal Verkeershandhavingsteam, voor zover relevant, het volgende verklaart:
"Het is juist dat ingeval van snelheidsmetingen met behulp van een camera en radarantenne het geheel als set moet worden gekeurd en dat deze set-informatie wordt getoond in de gemaakte foto.
Echter op de locatie van overtreding (N11 te Zoeterwoude) werden en worden de metingen gedaan en vastgelegd met behulp van een camera met gebruikmaking van lus inductie in het wegdek. Een radarantenne werd en wordt hier NIET gebruikt hetgeen ook het ontbreken van de streepjes verklaart op de foto.
De inductielussen in het wegdek zijn overigens ook aan jaarlijkse keuring onderhevig. De toen geldige "locatieverklaring" is bij dit proces-verbaal gevoegd."
14. Uit de overgelegde locatieverklaring van het NMi blijkt dat op 17 juli 2014 de lus inductie op de N11 bij de kruising met de Burgemeester Smeetsweg te Zoeterwoude met de locatiecode 0531 is onderzocht en goedgekeurd. De verklaring is geldig voor de duur van
12 maanden na datum van onderzoek of bij herstelling of verandering indien dit op het meetresultaat van invloed kan zijn.
15. De stelling van de gemachtigde van de betrokkene dat niet is gebleken dat de radarsnelheidsmeter als set is geijkt, gaat in het onderhavige geval niet op. Uit de aanvullende verklaring van 4 juli 2017 blijkt immers dat de gedraging niet door middel van radar is geconstateerd, maar door middel van inductielussen in het wegdek. Dit is de reden waarom op de foto van de gedraging enkel het cameranummer staat vermeld gevolgd door "/-----". Uit de overgelegde locatieverklaring blijkt dat de inductielussen op de pleeglocatie waren goedgekeurd ten tijde van de vermeende gedraging. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de meting.
16. Voor het overige houdt het betoog van de gemachtigde niet meer in dan de enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Die enkele ontkenning is onvoldoende om het hof aan een en ander te doen twijfelen. Nu uit het dossier evenmin blijkt van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
17. Ten aanzien van de stelling van de gemachtigde dat het bord A1 met de maximumsnelheid wel erg dicht op de flitspaal stond, ziet het hof zich gesteld voor de vraag of is gemeten op een locatie waar dat volgens de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers niet is toegestaan.
18. De ten tijde van de gedraging geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers houdt onder paragraaf 2.2. - voor zover van belang - in :
"De snelheid van voertuigen moet zijn aangepast direct op de plaats waar een lagere maximumsnelheid gaat gelden. Om discussies of beroepschriften/brieven te voorkomen over een te korte afstand tussen de plaats waarop de lagere maximumsnelheid ingaat en de snelheidsmeting wordt een minimumafstand in acht genomen tussen de plaats van inwerkingtreding van de lagere maximumsnelheid tot de meetlocatie. Voor het bepalen van deze minimumafstand wordt geen rekening gehouden met de voor het gebod geldende maximumsnelheid. Het uitgangspunt is immers dat de snelheid bij het passeren van het gebod moet zijn aangepast en derhalve wordt bij het bepalen van de afstand tussen gebod en meetplaats uitgegaan van de uit het gebod volgende maximumsnelheid. De minimale afstanden tussen gebod en meetplaats zijn: 70 km/h - 19m/s - 190 meter afstand.
Dezelfde afstanden moeten worden gebruikt tussen de meetplaats en de plaats waarop het gebod dat door middel van de snelheidsmeter wordt gehandhaafd eindigt. Bij kruisingen en in bijzondere omstandigheden kan hier van worden afgeweken."
19. Uit de foto van de waargenomen gedraging blijkt dat is gemeten bij een kruising. De Aanwijzing houdt in dat bij kruisingen en in bijzondere omstandigheden van de aangegeven afstanden kan worden afgeweken. Een en ander houdt ermee verband dat ingeval van een kruising niet onverkort de gelegenheid kan worden geboden om op een rustige wijze snelheid te minderen. Immers, de ratio van de snelheidsbeperking op kruisingen als de onderhavige is er in gelegen dat bestuurders in staat worden gesteld tijdig te reageren op de verplichting te stoppen voor een rood verkeerslicht en bij groen of geel licht met gematigde snelheid de kruising op te rijden (vgl. het arrest van dit hof van 21 september 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ5513). Hierop gelet is het hof van oordeel dat niet op een locatie is gemeten waar dat volgens de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers niet is toegestaan. 20. Hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd, geeft het hof derhalve geen aanleiding tot het achterwege laten of matigen van de sanctie. Nu ook verder niet is gebleken van omstandigheden die daartoe nopen, zal het hof het beroep gericht tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
21. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van proceskosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie worden vernietigd, is er grond voor toekenning van een proceskostenvergoeding. Het hof ziet echter aanleiding om slechts de in hoger beroep gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking te brengen, nu de pas ter zitting van het hof gegeven toelichting op het faxverzendbewijs en op het ter zitting overgelegde overzicht leidt tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. Het hof is van oordeel dat uit het in de procedure bij de kantonrechter overgelegde faxverzendbewijs niet zonder meer kan worden afgeleid dat tijdig beroep tegen de inleidende beschikking is ingesteld. Nu de gemachtigde van de betrokkene niet ter zitting van de kantonrechter is verschenen om een toelichting te geven op het overgelegde faxverzendbewijs, zoals hij dat wel in de procedure bij het hof heeft gedaan, acht het hof het niet redelijk de in de procedure bij de kantonrechter gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
22. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het hoger beroepschrift en het bijwonen van de zitting van het hof. Aan beide proceshandelingen dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt, gelet op het tijdstip van indiening van het hoger beroepschrift, € 496,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 496,- (= 2 x