ECLI:NL:GHARL:2017:6572

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
21-002288-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens ontbreken tijdig ingediende appelschriftuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, dat hoger beroep had ingesteld tegen een vonnis van 1 april 2015. Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet tijdig een appelschriftuur had ingediend, zoals vereist door artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering. De schriftuur die in het dossier aanwezig was, ontbrak aan een handtekening van de officier van justitie en was niet voorzien van een stempel van de griffie van de rechtbank Overijssel, waardoor het hof concludeerde dat er geen sprake was van een tijdig ingediende appelschriftuur.

De politierechter had eerder de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat de vervolgingsbeslissing niet kon worden beschouwd als een product van een redelijke en billijke belangenafweging. Het hof nam in zijn overwegingen mee dat het openbaar ministerie meer dan drie jaar had gewacht met het uitbrengen van een dagvaarding en dat er op dat moment themazittingen werden georganiseerd, waarbij het openbaar ministerie zelf had gerekwireerd tot zijn eigen niet-ontvankelijkheid vanwege de ouderdom van de zaken.

Gelet op het ontbreken van een tijdig ingediende appelschriftuur, achtte het hof geen termen aanwezig om de zaak inhoudelijk te behandelen. Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, waarmee de eerdere beslissing van de politierechter werd bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002288-15
Uitspraak d.d.: 14 juli 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 1 april 2015 met parketnummer 96-030464-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1963] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. I. Petkovski, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Ingevolge artikel 410, eerste lid, dient de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in te dienen op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. Indien deze schriftuur niet of te laat wordt ingediend kan het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. In onderhavige zaak bevindt zich geen schriftuur van de officier van justitie in het dossier van het hof. De advocaat-generaal is in het bezit van een schriftuur. Deze schriftuur is echter niet voorzien van een handtekening van de officier van justitie en ook niet van een stempel datum binnenkomst van de griffie van de rechtbank Overijssel. Van een tijdig ingediende appelschriftuur zoals bedoeld in artikel 410, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is dan ook geen sprake.
Een fout of verzuim van de rechtbank Overijssel dienaangaande is gesteld noch gebleken.
De politierechter heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, namelijk het verbod op willekeur, omdat gelet op alle omstandigheden van het geval de vervolgingsbeslissing niet kon worden beschouwd als een product van een redelijke en billijke belangenafweging. In zijn oordeel heeft de politierechter meegenomen dat het openbaar ministerie ruim drie jaar heeft gewacht met het uitbrengen van een dagvaarding tegen verdachte alsmede dat er op dat moment door het openbaar ministerie zogenaamde themazittingen werden georganiseerd bij de rechtbanken Gelderland en Overijssel, waarbij het openbaar ministerie gerekwireerd heeft tot zijn eigen niet-ontvankelijkheid vanwege de ouderdom van de zaken.
Het hof acht geen termen aanwezig de zaak (ondanks het ontbreken van een appelschriftuur in het dossier) toch inhoudelijk te behandelen.
Het hof zal daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. W.A. Holland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Bresser, griffier,
en op 14 juli 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De samenstelling van het gerechtshof is als bovenvermeld.
mr. C.L. van Kooten, advocaat-generaal,
mr. J.G. Bresser, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.