ECLI:NL:GHARL:2017:6567

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
200.212.110
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens onvoldoende medewerking aan re-integratieverplichtingen en ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak gaat het om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant], een medewerker van Hago Zorg B.V., en haar werkgever, Hago Zorg. De kantonrechter had in eerste aanleg de arbeidsovereenkomst ontbonden op de e-grond, omdat [appellant] ernstig verwijtbaar had gehandeld door niet mee te werken aan haar re-integratieverplichtingen. Hago Zorg had in eerste aanleg verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair op de e-grond, subsidiair op de g-grond en meer subsidiair op de h-grond. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] zodanig had gehandeld dat van Hago Zorg niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 9 januari 2017 en kende geen transitievergoeding toe aan [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] grieven aangevoerd tegen de beslissing van de kantonrechter. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en geoordeeld dat zij herhaaldelijk tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen. Het hof bevestigde dat Hago Zorg op goede gronden het loon van [appellant] had opgeschort en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst terecht was gebeurd. Het hof oordeelde dat het handelen van [appellant] ernstig verwijtbaar was, waardoor zij geen recht had op een transitievergoeding. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd, en [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.212.110
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 5416843)
beschikking van 28 juli 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P.J.J. Engbertsen,
tegen
Hago Zorg B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: Hago Zorg,
advocaat: mr. R.M. Dessaur.

1.1. Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
20 december 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, waarbij de kantonrechter het verzoek van Hago Zorg tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft toegewezen zonder toekenning van een transitievergoeding en met compensatie van de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het verzoekschrift in hoger beroep met de stukken van eerste aanleg en producties, ter griffie ontvangen op 15 maart 2017,
- het verweerschrift in hoger beroep van Hago Zorg met producties,
- de op 14 juni 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Het hof heeft beschikking bepaald op 26 juli 2017 en de uitspraak vervolgens uitgesteld tot heden.
2.3
[appellant] heeft in haar beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking:
primair:
- te bepalen dat het verzoek van Hago Zorg in eerste aanleg tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Hago Zorg en [appellant] ten onrechte is toegewezen en de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Hago Zorg te herstellen onder veroordeling van Hago Zorg daartoe,
subsidiair en slechts voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Hago Zorg niet hersteld dient te worden:
- aan [appellant] een transitievergoeding van € 650,- toe te kennen,
- aan [appellant] een billijke vergoeding van € 5.000,- toe te kennen,
- bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de voor Hago Zorg geldende opzegtermijn zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking,
primair en subsidiair:
- Hago Zorg te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de toegewezen bedragen,
- Hago Zorg te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, de nakosten daaronder begrepen.
2.4
Hago Zorg heeft geconcludeerd de verzoeken van [appellant] in hoger beroep te verwerpen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

3.3. De feiten

3.1
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
3.2
Hago Zorg houdt zich bezig met schoonmaak in de zorgbranche op locaties van haar opdrachtgevers.
3.3
Bij arbeidsovereenkomst van 19 maart 2013 is [appellant] , geboren op [geboortedatum] , op 1 april 2013 bij Hago Zorg voor onbepaalde tijd als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud in dienst getreden. [appellant] was laatstelijk werkzaam voor 13,5 uur per week tegen een salaris van € 11,69 bruto per uur exclusief 8% vakantietoeslag.
3.4.
Ingevolge artikel 3 van de arbeidsovereenkomst verricht [appellant] in beginsel haar werkzaamheden in de regio Oost Nederland. Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst is [appellant] te werk gesteld in het [Ziekenhuis X] , [locatie 1] . Voorts is in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst onder meer opgenomen:

De werknemer zal binnen redelijke grenzen een verandering van (...) het object waar gewerkt wordt (...) accepteren. Hago Zorg zal hierbij rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de werknemer.
3.5
Op de arbeidsovereenkomst is de Collectieve Arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: de CAO) van toepassing verklaard. In artikel 8 van de CAO, zoals deze luidde in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016, is een regeling opgenomen over een verandering van onder meer het object waar gewerkt wordt. Deze bepaling luidt:
“1. De werknemer zal binnen redelijke grenzen een verandering van de werktijden en/of werkzaamheden en/of het object waar gewerkt wordt en/of de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd accepteren.
2. De werkgever zal hierbij rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de werknemer.
3. Als een werknemer een andere functie gaat verrichten of als er door gewijzigde omstandigheden andere toeslagen van toepassing zijn, dan gelden die nieuwe toeslagen en het nieuwe (functie-)loon vanaf het moment van de wijziging”
Voorts bevat artikel 34 van de CAO een reistijden- en reiskostenregeling, die luidt:
“1. Woon-werkverkeer wordt vergoed als de totale reisafstand van het huisadres naar het werkadres of de werkadressen (heen en terug) meer bedraagt dan 60 kilometer per dag.
(...)
3. In geval van herplaatsing op verzoek van de werkgever binnen de regio waarin de werknemer is geplaatst, zullen in het geval sprake is van een toename van de totale reisafstand woon-werkverkeer ter compensatie aan de werknemer de meerkilometers woon-werkverkeer worden vergoed op basis van de maximaal fiscaal toegestane onbelaste vergoeding.
(...)”
3.6
In de arbeidsovereenkomst is voorts van toepassing verklaard het Reglement Ziekteverzuim van Hago Zorg, waarin onder meer is opgenomen:

Wat moet je doen bij ziekte?
1.
(...) Als je tijdens werktijd ziek wordt, dan meld je dat persoonlijk aan je leidinggevende. Nadat je je bij je leidinggevende hebt ziek gemeld, meld je dit ook bij de afdeling Backoffice Casemanagement in Heerlen (...).
5. Zorg dat je telefonisch bereikbaar bent. (...)
7. Als je leidinggevende je vraagt om op het werk te komen voor een verzuimgesprek, dan ben je verplicht om dat te doen.
3.7
Op 24 augustus 2015 hebben rayonmanager [rayonmanager] en leidinggevende [(leidinggevende)] een gesprek met [appellant] over haar overplaatsing van [Ziekenhuis X] [locatie 1] naar [Ziekenhuis X] , [locatie 2] . Het besprokene is bevestigd bij brief van 8 september 2015, luidende – voor zover relevant - :

In verband met bezuinigingen in [Ziekenhuis X] [locatie 1] kunnen wij u geen werk meer bieden in [Ziekenhuis X] [locatie 1] . U wordt daarom met ingang van 21 september 2015 van overgeplaatst naar [Ziekenhuis X] [locatie 2] .
Deze overplaatsing geschiedt met inachtneming van de bepaling in uw arbeidsovereenkomst, dat u werkzaam bent in de regio Oost, alsmede artikel 8 van de CAO in Het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf. U werkuren en werktijden blijven onveranderd.
Indien u het niet eens bent met het gestelde in deze brief, verzoeken wij u binnen drie werkdagen schriftelijk te reageren.
3.8
[appellant] reageert bij brief van 11 september 2015 als volgt:

Sinds 2013 ben ik in vaste dienst bij Hago Zorg, maar daarvoor al zes jaar werkzaam in [Ziekenhuis X] [locatie 1] , tot tevredenheid van leidinggevenden. (...)
Het is mij bekend dat overplaatsing mogelijk is volgens de arbeidsovereenkomst art 8- MAAR ook in het arbeidscontract zegt artikel 3 dat Hago Zorg zal rekening houden met rechtvaardige belangen van de werknemer.
Hierop wil ik een beroep doen, omdat er meerdere collega’s met auto naar [Ziekenhuis X] kunnen, korter in dienst zijn- terwijl ik geen auto heb.
Ik ben alleenstaande moeder met een dochter van 8 jaar en hou rekening met de schooltijden. Het bezwaar is dat reistijden naar [Ziekenhuis X] veel langer zijn en busgeld extra kosten geeft en de dochter langere tijd oppas nodig heeft.
TOCH weiger ik niet en zal 21 september naar [Ziekenhuis X] gaan- maar ik reken er wel op dat dit (een belang van mij als werknemer) besluit binnenkort zal worden herzien.
3.9
Een familielid van [appellant] meldt haar op 24 september 2015 ziek. [appellant] wordt uitgenodigd voor een gesprek met haar leidinggevende [(leidinggevende)] en personeelsadviseur [personeelsadviseur] op dinsdag 29 september 2015 te 12.30 uur. [appellant] laat haar leidinggevende [(leidinggevende)] op 28 september 2015 telefonisch weten dat zij niet op het geplande gesprek zal verschijnen.
3.1
Hago Zorg bericht [appellant] bij brief van 30 september 2015 dat zij een oproep voor een consult van de bedrijfsarts zal ontvangen en dat Hago Zorg de betaling van haar loon vanaf 24 september 2015 opschort totdat er meer duidelijkheid is over haar mogelijkheden in (aangepast) werk.
3.11
De bedrijfsarts merkt in de Probleemanalyse van 7 oktober 2015 op dat er sprake is van zowel ziekte als een conflictsituatie. De bedrijfsarts adviseert een gesprek tussen Hago Zorg en [appellant] , eventueel in het bijzijn van een onafhankelijke derde, om een oplossing voor het conflict te zoeken. Nadat het conflict is opgelost zal de belastbaarheid van [appellant] in kaart worden gebracht om de werkhervatting op te starten.
3.12
Bij brief van 29 oktober 2015 bericht Hago Zorg [appellant] dat de opschorting van haar loon wordt opgeheven en de loonbetaling vanaf 24 september 2015 wordt hervat. Vervolgens bericht daags daarna haar toenmalige adviseur Boers (vakbondconsulent bij de FNV) rayonmanager [rayonmanager] bij e-mail dat de gezondheid van [appellant] verder is verslechterd. Voorts heeft [appellant] hem aangegeven:

dat ze, zodra ze weer kan werken, graag in [locatie 1] zou willen beginnen. Ze begrijpt ook dat ze op termijn bij [Ziekenhuis X] aan het werk zal moeten. Naar mijn mening zal nu eerst de Arbo/Bedrijfsarts een diagnose moeten stellen over de belastbaarheid (...)
3.13
De bedrijfsarts bericht op 11 november 2015 dat de medische situatie van [appellant] is veranderd en dat de prognose tot volledige werkhervatting binnen 3 maanden ongunstig is. Naast ziekte is er (nog steeds) sprake van een ‘arbeid gerelateerde problematiek’. Eerst nadat de problemen zijn opgelost, kan [appellant] passende werkzaamheden verrichten.
3.14
Hago Zorg bericht [appellant] bij brief van 29 december 2015 dat haar loon wordt opgeschort totdat zij contact heeft opgenomen met rayonmanager [rayonmanager] . Ter toelichting is het volgende in de brief opgenomen:

Op 3 december 2015 heeft u een gesprek gehad met uw leidinggevende, mevrouw [rayonmanager] (...). Er is toen een belafspraak gemaakt voor de week erna; u zou contact opnemen met mevr. [rayonmanager] . U heeft geen contact opgenomen (...). Vervolgens hebben wij u meerdere malen telefonisch proberen te bereiken, helaas tevergeefs. Wij wijzen u erop dat u tijdens arbeidsongeschiktheid altijd telefonisch bereikbaar hoort te zijn voor uw werkgever.
3.15
De verzuimmanager van ArboAnders, waar de bedrijfsarts werkzaam is, bericht [appellant] bij brief van 20 januari 2016 dat volgens mededeling van de bedrijfsarts er geen sprake is van ziekte, de arbeidsgerelateerde problematiek in een gesprek tussen Hago Zorg en [appellant] moet worden opgelost en het ziektedossier wordt gesloten.
3.16
Bij brief van 25 januari 2016 bericht Hago Zorg [appellant] dat zij, na de mededeling van de bedrijfsarts dat zij niet meer ziek is, telefonisch door haar leidinggevende is opgeroepen om 22 januari 2016 haar werk te hervatten. [appellant] is niet op haar werk verschenen. Zolang [appellant] niet meewerkt aan haar re-integratie, wordt vanaf 22 januari 2016 haar loon stopgezet. [appellant] wordt gewezen op de mogelijkheid een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen.
3.17
Vervolgens vindt op 28 januari 2016 een gesprek tussen [appellant] , vergezeld van een vriendin, P&O adviseur [personeelsadviseur] en rayonmanager [rayonmanager] plaats. Dit gesprek is bevestigd bij brief van 29 januari 2016. In de brief wordt gemeld dat [appellant] opnieuw is gewezen op de mogelijkheid een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Op 24 februari 2016 is de brief van 29 januari 2016 nogmaals aan [appellant] toegezonden.
3.18
In de brief van 1 april 2016 bevestigt Hago Zorg aan [appellant] dat zij op 31 maart 2016 telefonisch is uitgenodigd voor een gesprek in [plaatsnaam 2] op 1 april 2016 en dat zij, ondanks haar bevestiging dat zij zou komen, niet is verschenen. Na een samenvatting te hebben gegeven van hetgeen is voorgevallen na de mededeling van de bedrijfsarts op 12 januari 2016 dat [appellant] niet ziek is, wordt gemeld dat [appellant] door de bedrijfsarts is opgeroepen voor een consult op 4 april 2016.
3.19
De bedrijfsarts geeft in de Bijstelling Probleemanalyse WIA van 5 april 2016 aan dat er een verandering is opgetreden in de medische situatie, dat [appellant] arbeidsongeschikt is, dat er bij gebreke van benutbare mogelijkheden geen arbeid kan worden aangeboden en dat de prognose tot volledige werkhervatting binnen 3 maanden ongunstig is.
3.2
Hago Zorg bericht [appellant] vervolgens bij brieven van 14 en 16 april 2016 dat de loonbetaling vanaf 4 april 2016, de dag waarop [appellant] door de bedrijfsarts is gezien, wordt hervat. Voorts wordt aangekondigd dat [appellant] binnenkort door Hago Zorg zal worden uitgenodigd voor een gesprek. Daarbij wordt de waarschuwing gegeven dat als [appellant] niet verschijnt Hago Zorg gerechtigd is het loon opnieuw stop te zetten.
3.21
Het gesprek tussen Hago Zorg en [appellant] vindt op 22 april 2016 plaats. In dat gesprek laat [appellant] weten dat zij zich niet in staat acht om te werken en op de locatie koffie te komen drinken. Hago Zorg deelt mee dat zij een deskundigenoordeel bij het UWV zal aanvragen. Voorts zal [appellant] worden uitgenodigd voor een vervolggesprek op 26 april 2016. Hago Zorg bevestigt het besprokene bij brief van 25 april 2016.
3.22
Op 25 april 2016 nodigt Hago Zorg [appellant] telefonisch uit voor het vervolggesprek op 26 april 2016. [appellant] antwoordt in dat telefoongesprek niet te zullen komen en een schriftelijke uitnodiging af te wachten. Vervolgens nodigt Hago Zorg [appellant] op 10 mei 2016 telefonisch uit voor een gesprek op 12 mei 2016 en legt deze uitnodiging vast in de brief van 11 mei 2016. Het gesprek is op 12 mei 2016 gehouden, waarbij volgens het gespreksverslag in de brief van 25 mei 2016 is afgesproken dat Hago Zorg en [appellant] wekelijks telefonisch contact hebben.
3.23
In de Bijstelling Probleemanalyse WIA van 7 juli 2016 bericht de bedrijfsarts dat de prognose tot volledige werkhervatting binnen 3 maanden in eigen werk ongunstig blijft, maar dat met de re-integratiewerkzaamheden een aanvang kan worden gemaakt. Daarover wordt het volgende geadviseerd:

Werknemer kan starten met de re-integratie op de [locatie 1] : 3x1 uur in aangepaste werkzaamheden waarbij rekening wordt gehouden met haar beperkingen. Zij dient boventallig ingezet te worden. Na 2 weken kan er uitgebreid worden naar 3 x 2 uur. Na 4 weken kan er uitgebreid worden naar 4 x 2 uur. Er wordt geadviseerd aan werknemer en werkgever, om voorafgaand aan de start van de re-integratie, een gesprek te plannen om de invulling van de re-integratie goed af te stemmen. Er wordt geadviseerd aan werkgever om rekening te houden met de privé omstandigheden van werknemer.
3.24
Hago Zorg zoekt naar aanleiding van de Bijstelling Probleemanalyse WIA per e-mail contact met de verzuimmanager van ArboAnders. Bij e-mail van 12 juli 2016 te 15:24 uur vraagt Hago Zorg of er een dringende medische reden is waarom [appellant] niet op een andere locatie dan [locatie 1] kan re-integreren, of re-integratie op een andere locatie mogelijk is en welke gezondheidrisico’s er zijn als [appellant] op een andere locatie dan [locatie 1] wordt ingezet. De verzuimmanager antwoordt bij e-mail van 14 juli 2016 te 14:11 uur dat zij overleg heeft gehad met de medisch adviseur, dat het er bij de re-integratie vooral om gaat dat rekening wordt gehouden met de reistijd en dat de locatie voor de re-integratie niet per se [locatie 1] hoeft te zijn.
3.25
Op 15 juli 2016 wordt het Plan van Aanpak opgesteld en met [appellant] besproken en bij brief van 19 juli 2016 aan haar toegezonden. In het Plan van Aanpak staat beschreven dat overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts [appellant] op 18 juli 2016 start met 3 maal per week 1 uur werken. Dit zal zijn op de maandag, dinsdag en woensdag van 18.00 tot 19.00 uur. De activiteit zal bestaan uit het in [Ziekenhuis X] , [locatie 1] langskomen voor een kopje koffie en contact met collega’s. [appellant] zal tijdens het werk met een collega meelopen. Vanaf 1 augustus 2016 zal het aantal werkuren worden uitgebreid naar 3 maal 2 uur per week en vanaf 29 augustus 2016 4 maal 2 uur per week.
In de begeleidende brief van 19 juli 2016 staat voorts dat rayonmanager [rayonmanager] aan [appellant] heeft gevraagd of er (nog) een gespannen arbeidsrelatie bestaat en dat [appellant] daarop heeft geantwoord dat zij niet meer boos is, waarop rayonmanager [rayonmanager] heeft geconcludeerd “dat de lucht is geklaard”.
3.26
Hago Zorg bericht [appellant] bij brief van 21 juli 2016 dat zij op 19 juli 2016 zonder bericht niet op het werk is verschenen en dat zij 20 juli 2016 voor Hago Zorg telefonisch onbereikbaar was. [appellant] wordt dringend uitgenodigd vóór 27 juli 2016 contact met de rayonmanager [rayonmanager] op te nemen bij gebreke waarvan gepaste maatregelen zullen worden genomen, waaronder staking van loondoorbetaling.
3.27
In de brief van 29 juli 2016 somt Hago Zorg de vanaf 15 juli 2016 met [appellant] gemaakte afspraken op en stelt Hago Zorg vast dat [appellant] de gemaakte afspraken niet is nagekomen. Zo is [appellant] op 19 juli 2016 zonder bericht niet op het werk verschenen, was zij niet aanwezig op het geplande evaluatiegesprek op 22 juli 2016 en heeft [appellant] op 27 juli 2016 het telefoongesprek met rayonmanager [rayonmanager] abrupt afgebroken. Hago Zorg deelt [appellant] mede dat onder deze omstandigheden vanaf 19 juli 2016 de betaling van het loon wordt stopgezet. Als [appellant] met de in het Plan van Aanpak neergelegde passende werkzaamheden start zal de loonstop worden opgeheven.
3.28
Hago Zorg en [appellant] hebben op 5 augustus 2016 een gesprek. Bij brief van 11 augustus 2016 heeft Hago Zorg het met [appellant] besprokene vastgelegd, luidende – voor zover van belang - :

U hebt kenbaar gemaakt dat u uw aangepaste werkzaamheden zoals vastgelegd in het plan van aanpak d.d. 19 juli 2016 niet gaat hervatten. Op de vraag om welke reden u de passende werkzaamheden niet verricht hoorde ik u zeggen dat u ziek bent. Wederom heb ik gezegd dat wij conform het advies van de bedrijfsarts d.d. 7 juli 2016 rekening houden met de gegeven beperkingen. Daarnaast heeft de bedrijfsarts aangegeven dat u wel mogelijkheden heeft om aangepaste werkzaamheden te verrichten.
Voorts blijkt uit de brief dat opnieuw aan de orde is gekomen de mogelijkheid voor [appellant] een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen, dat [appellant] zich niet heeft uitgelaten of zij van die mogelijkheid gebruik gaat maken en dat Hago Zorg bij het UWV een deskundigenoordeel over haar inspanningen tot re-integratie heeft aangevraagd. Tot slot wordt opgemerkt dat Hago Zorg geen aanleiding ziet de loonstop op te heffen.
3.29
Hago Zorg verzoekt het UWV een deskundigenoordeel te geven over de vraag “Doet mijn werkgever genoeg om weer aan het werk te gaan?”. De arbeidsdeskundige van het UWV komt in zijn rapportage van 13 september 2016, door het UWV toegezonden bij brief van 14 september 2016, tot de conclusie dat de door [appellant] uitgevoerde re-integratie inspanningen niet voldoende zijn. In de rapportage is onder meer het volgende opgenomen:

Werknemer wordt in staat geacht per 18 juli 2016 aangepaste werkzaamheden boven de sterkte uit te voeren waarbij rekening wordt gehouden met de belastbaarheid zoals de bedrijfsarts die heeft aangegeven. Het gevoerde beleid werd bevestigd door de medische informatie die de bedrijfsarts heeft opgevraagd, de verzekeringsarts is eveneens van oordeel dat deze activiteiten mogelijk zijn. De aangepaste werkzaamheden passen bij de belastbaarheid. Werknemer werkt boven de sterkte, loopt mee met een collega, er is geen tijdsdruk en er is sprake van een voorspelbare werksituatie. Werknemer kan desgewenst gaan zitten wanneer zij dat wil en hoeft geen fysiek zware werkzaamheden uit te voeren.
Omdat werkneemster de aangepaste werkzaamheden vanaf 19 juli 2016 niet uitvoert verricht zij onvoldoende inspanningen om weer aan het werk te komen.
Wat betreft het niet bereikbaar zijn voor werkgever kan ik geen oordeel vellen. Werknemer stelt namelijk dat zij wel bereikbaar is, mee werkt en reageert op verzoeken van werkgever. Medisch is er in elk geval geen reden waarom werknemer niet in staat zou zijn om afspraken met de werkgever omtrent contact houden en bereikbaar zijn na te komen.
3.3
De advocaat van [appellant] laat Hago Zorg bij brief van 15 september 2016 weten, dat Hago Zorg geen aandacht heeft besteed aan de bezwaren die [appellant] in haar brief van 11 september 2015 tegen de overplaatsing naar de locatie van [Ziekenhuis X] in [locatie 2] heeft gemaakt. Voorts maakt Hago Zorg volgens de advocaat van [appellant] haar onnodige en onterechte verwijten, kan de re-integratie volgens het vastgestelde re-integratieplan redelijkerwijs niet van haar worden gevraagd en verzoekt hij Hago Zorg de loonstop in te trekken.
3.31
[appellant] heeft op 10 januari 2017 een deskundigenoordeel aangevraagd over haar arbeids(on)geschiktheid voor het eigen werk. De verzekeringsarts van het UWV concludeert op 27 januari 2017 dat Abouni over geringe mogelijkheden beschikt voor gangbare arbeid en verwijst daarvoor naar de eerdere beschrijving in de arbeidskundige rapportage van 13 september 2016.

4.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
In eerste aanleg heeft Hago Zorg verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellant] primair op de e-grond, subsidiair op de g-grond en meer subsidiair op de h-grond te ontbinden en vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] geen rekening te houden met de opzegtermijn.
4.2
[appellant] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd dat de verzoeken van Hago Zorg dienen te worden afgewezen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft [appellant] verzocht rekening te houden met de gebruikelijke opzegtermijn, haar een transitievergoeding van € 650,- en een billijke vergoeding van € 5.000,- toe te kennen.
4.3
De kantonrechter is van oordeel dat [appellant] ten aanzien van haar re-integratieverplichtingen zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van Hago Zorg in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het opzegverbod staat gelet op artikel 7:660a BW aan opzegging niet in de weg. De kantonrechter kwalificeert het handelen en nalaten van [appellant] als ernstig verwijtbaar, zodat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tegen een eerdere datum ontbindt en aan [appellant] geen transitievergoeding toekent. De grondslag voor een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW ontbreekt, zodat het verzoek om een billijke vergoeding wordt afgewezen. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst op de e-grond per 9 januari 2017 en compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beoordeling in hoger beroep

omvang appel
5.1
[appellant] heeft in hoger beroep acht beroepsgronden, aangeduid als grieven, tegen de bestreden beschikking aangevoerd. Met deze gronden bestrijdt [appellant] dat het opzegverbod niet van toepassing is en op het verzoek van Hago Zorg tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden beslist (grieven 4, 5 en 6), dat zij in strijd met de op haar rustende re-integratieverplichting heeft gehandeld en dat dit een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert (grieven 1, 2, 3 en 6), dat deze handelwijze ernstig verwijtbaar is, zodat een kortere beëindigingstermijn kan worden gegeven en haar geen transitievergoeding toekomt (grief 7) en zij geen recht heeft op een billijke vergoeding (eveneens grief 7). Aan het slot, grief 8, klaagt [appellant] er over dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden en de (tegen)verzoeken van [appellant] heeft afgewezen.
verwijtbaar handelen van [appellant]
5.2
De kantonrechter heeft in randnummer 4.4 van de bestreden beschikking overwogen dat [appellant] begin 2016 de verhoudingen tussen partijen op scherp heeft gezet door, nadat de bedrijfsarts had geoordeeld dat zij niet meer ziek was, niet op haar werk te verschijnen, geen deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen en niet op de afspraken met Hago Zorg te komen. Vervolgens heeft de kantonrechter overwogen dat de arbeidsdeskundige van het UWV heeft geoordeeld dat [appellant] op 18 juli 2016 de bij haar belastbaarheid passende aangepaste werkzaamheden boven sterkte had kunnen uitvoeren, [appellant] daardoor ten onrechte de passende werkzaamheden heeft geweigerd en zij heeft nagelaten toen met haar leidinggevende contact op te nemen waardoor [appellant] vanaf 18 juli 2016 tot en met (in ieder geval) het gesprek met Hago Zorg op 5 augustus 2016 haar re-integratieverplichtingen (wederom) niet is nagekomen. Volgens de kantonrechter heeft [appellant] hiermee zodanig verwijtbaar gehandeld dat in redelijkheid van Hago Zorg niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Met de
grieven 1 en 2komt [appellant] hiertegen op.
5.3
Het hof stelt voorop dat in geval van ziekte van de werknemer op zowel de werkgever als de werknemer wettelijke re-integratieverplichtingen rusten. Zo heeft de werkgever ingevolge artikel 7:658a lid 2 BW zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en aanwijzigingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. De werknemer heeft op grond van artikel 7:660a BW gevolg te geven aan door de werkgever in het kader van zijn re-integratie gegeven redelijke voorschriften en de hem aangeboden passende arbeid te verrichten.
In het algemeen brengen deze re-integratieverplichtingen onder meer met zich mee dat de werkgever en de werknemer zo spoedig mogelijk na een ziekmelding een gesprek met elkaar hebben, de bedrijfsarts wordt ingeschakeld, de adviezen van bedrijfsarts in beginsel worden opgevolgd en indien met een advies van de bedrijfsarts niet wordt ingestemd een deskundigenoordeel bij het UWV wordt ingeroepen. Hago Zorg heeft in het Reglement Ziekteverzuim onder meer regels opgenomen over de wijze waarop de werknemer bij Hago Zorg zich heeft ziek te melden en zich bereikbaar heeft te houden.
Voor het beantwoorden van de vraag of [appellant] in strijd met de op haar rustende re-integratie verplichtingen heeft gehandeld, overweegt het hof als volgt.
5.4
Hago Zorg heeft [appellant] na de ziekmelding op 24 september 2015 uitgenodigd voor een gesprek. [appellant] heeft aan die uitnodiging, hoewel zij daartoe gehouden was, geen gevolg gegeven. Hago Zorg heeft [appellant] daar bij brief van 30 september 2015 op gewezen en als sanctie haar loon opgeschort. Vervolgens heeft de bedrijfsarts [appellant] uitgenodigd voor een gesprek. De bedrijfsarts heeft gemeld dat [appellant] ziek was, maar dat er ook een conflictsituatie was en heeft geadviseerd eerst het conflict op te lossen. Daarna zou de belastbaarheid van [appellant] opnieuw worden beoordeeld. Hago Zorg heeft daarop de loonbetaling hervat en is een gesprek met [appellant] aangegaan, waarbij [appellant] vergezeld was van een vertegenwoordiger van de FNV.
5.5
De conflictsituatie was ontstaan na het besluit van Hago Zorg [appellant] wegens bezuinigingen in [Ziekenhuis X] , [locatie 1] , per 21 september 2015 over te plaatsen naar [Ziekenhuis X] , [locatie 2] . [appellant] heeft hiertegen binnen de in de CAO voorgeschreven termijn bezwaar gemaakt. Zij heeft aandacht gevraagd voor de werktijden in verband met de schooltijden van haar dochter, de extra reiskosten, de extra oppaskosten en heeft gemeld dat volgens haar andere collega’s eerder voor de overplaatsing in aanmerking komen omdat die met de auto naar de [locatie 2] kunnen.
Het hof stelt voorop dat [appellant] op grond van artikel 3 van de arbeidsovereenkomst is tewerkgesteld in de regio Oost Nederland, waaronder ook [locatie 2] valt. Op grond van deze bepaling en artikel 8 van de CAO kan Hago Zorg van [appellant] verlangen dat zij in [locatie 2] gaat werken. Volgens artikel 3 van de arbeidsovereenkomst en artikel 8 van de CAO heeft Hago Zorg daarbij rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [appellant] .
Hago Zorg heeft aangevoerd, dat – kennelijk in oktober 2015 – zij met [appellant] hierover een gesprek heeft gevoerd en dat [appellant] bij die gelegenheid was vergezeld van een FNV vakbondsconsulent. Hago Zorg stelt, hetgeen door [appellant] niet is betwist, dat zij bij die gelegenheid (nogmaals) een toelichting heeft gegeven over de noodzaak van de overplaatsing, dat aan de belangen van [appellant] tegemoet wordt gekomen door de reiskostenregeling in artikel 34 van de CAO en dat over de werktijden nadere afspraken mogelijk waren.
Het hof is van oordeel dat Hago Zorg hiermee op toereikende wijze rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [appellant] , zodat Hago Zorg van [appellant] mocht verlangen dat zij haar werkzaamheden op de [locatie 2] ging uitvoeren. In het e-mailbericht van de FNV vakbondconsulent Boers van 30 oktober 2015 wordt gevraagd de bedrijfsarts “nu” de belastbaarheid van [appellant] te laten onderzoeken, hetgeen er - in het licht van het advies van de bedrijfsarts van 7 oktober 2010 - op duidt dat toen ook [appellant] , daarin geadviseerd door de vakbondsconsulent, van mening was dat de conflictsituatie was opgelost.
5.6
Vervolgens wordt [appellant] op 11 november 2015 door de bedrijfsarts gezien en acht de bedrijfsarts [appellant] nog steeds ziek en meldt hij dat er (nog steeds) sprake is van een ‘arbeid gerelateerde problematiek’. Deze laatste toevoeging laat zich gelet op hetgeen in oktober 2015 is voorgevallen niet goed verklaren. Wellicht had Hago Zorg er goed aan gedaan aan [appellant] schriftelijk te bevestigen hetgeen in oktober 2015 met haar over de overplaatsing is besproken en op welke wijze Hago Zorg aan haar belangen tegemoet is gekomen. Hago Zorg heeft dat niet gedaan.
Dit laat echter onverlet dat [appellant] geregeld contact met Hago Zorg had te onderhouden. Voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] dat in de maand december 2015 heeft nagelaten, zodat zij in dat opzicht in haar re-integratie verplichting tekort is geschoten en Hago Zorg terecht op 29 december 2015 (voor de tweede maal) haar loonbetalingsverplichting opschortte.
5.7
Nadat [appellant] in januari 2016 opnieuw de bedrijfsarts heeft bezocht, bericht de verzuimmanager van de bedrijfsarts aan [appellant] dat zij niet meer ziek is. Op zichzelf heeft [appellant] er terecht op gewezen dat dit een verrassende mededeling is. Op 11 november 2015 heeft de bedrijfsarts verklaard dat zij ziek is en is zijn prognose tot volledige werkhervatting binnen drie maanden ongunstig. Op 5 april 2016 zal de bedrijfsarts haar opnieuw ziek achten en dezelfde prognose geven. [appellant] geeft in januari ook aan dat zij zich nog steeds ziek acht. Desalniettemin heeft de verzuimmanager op 20 januari 2016 het bericht van de bedrijfsarts doorgegeven en mogen partijen van de juistheid van die mededeling uitgaan. De omstandigheid dat er geen door de bedrijfsarts ondertekende probleemanalyse of andere verklaring is bijgevoegd maakt dat niet anders. Evenmin rustte er een verplichting op Hago Zorg om de arbeidsgeschiktheid van [appellant] opnieuw door de bedrijfsarts te laten beoordelen. Als [appellant] het met de bevindingen van de bedrijfsarts niet eens is, ligt het op haar weg een deskundigenoordeel bij het UWV daarover aan te vragen. Zij is door Hago Zorg op die mogelijkheid in ieder geval gewezen bij brief van 25 januari 2016, tijdens het gesprek met haar op 28 januari 2016 en in de brief van 29 januari 2016. [appellant] heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Onder deze omstandigheden mocht Hago Zorg ervan (blijven) uitgaan dat [appellant] tot werken in staat was en dat zij haar werk had te hervatten. [appellant] heeft aan de oproep om op 22 januari 2016 weer te gaan werken geen gevolg gegeven, zodat [appellant] daarmee in haar re-integratie verplichtingen tekortschoot. Hago Zorg heeft haar bij brief van 25 januari 2016 op deze tekortkoming gewezen en op grond van artikel 7:629 lid 3 sub d BW jo 7:629 lid 7 BW terecht (voor de eerste maal) een loonstop vanaf 22 januari 2016 opgelegd.
5.8
Kennelijk op initatief van Hago Zorg is [appellant] op 4 april 2016 opnieuw door de bedrijfsarts gezien. De bedrijfsarts oordeelt dat [appellant] ziek is. Hago Zorg heeft daarop terecht vanaf 4 april 2016 weer loon betaald aan [appellant] .
5.9
Op 7 juli 2016 adviseert de bedrijfsarts een aanvang te maken met de re-integratie- werkzaamheden en geeft daarbij een concreet voorstel. Het voorstel van de bedrijfsarts is door Hago Zorg uitgewerkt in het Plan van Aanpak dat met [appellant] is besproken. Kort gezegd wordt [appellant] vanaf 18 juli 2016 boventallig ingezet met een gestage uitbreiding van het aantal uren en kan zij overeenkomstig haar wens de re-integratiewerkzaamheden op de [locatie 1] verrichten. Blijkens de brief van Hago Zorg van 19 juli 2016 is in het gesprek met [appellant] ook de eerder door de bedrijfsarts aangeduide conflictsituatie aan de orde geweest en heeft Hago Zorg uit de reactie van [appellant] afgeleid dat daarvan geen sprake meer is.
[appellant] is evenwel vanaf 19 juli 2016 niet meer op het werk verschenen, was op 20 juli 2016 voor Hago Zorg telefonisch onbereikbaar en is niet op het geplande evaluatiegesprek op 22 juli 2016 gekomen. In antwoord op een door Hago Zorg verzocht deskundigenoordeel heeft het UWV geconcludeerd dat de door [appellant] uitgevoerde re-integratie inspanningen onvoldoende zijn. In het door [appellant] op 10 januari 2017 gevraagde deskundigenoordeel dat op 27 januari 2017 is gegeven, waarbij [appellant] de gelegenheid had alle volgens haar relevante gegevens aan het UWV ter beoordeling voor te leggen, is het UWV op dat deskundigenoordeel niet teruggekomen. De omstandigheid dat [appellant] zich vanaf 19 juli 2016 niet in staat achtte de re-integratiewerkzaamheden uit te voeren en dat haar huisarts haar daarin steunt, rechtvaardigt gelet op de bevindingen van het UWV haar handelwijze niet. Door zonder deugdelijke grond de re-integratiewerkzaamheden niet te verrichten, zich telefonisch slecht bereikbaar te houden en gemaakte afspraken niet na te komen, is [appellant] opnieuw in haar re-integratieverplichting tekort geschoten. Hago Zorg heeft onder deze omstandigheden (voor de tweede maal) op grond van artikel 7:629 lid 3 sub d jo 7:629 lid 7 BW de loonbetaling vanaf 19 juli 2016 kunnen stoppen.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het hof [appellant] in de periode vanaf 24 september 2015 tot in ieder geval september 2016 herhaalde malen tekort is geschoten in haar re-integratieverplichting. De grieven 1 en 2 slagen daardoor niet.
opzegverbod
5.11
Eén van de voorwaarden waaronder de (kanton)rechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan inwilligen, is ingevolge artikel 7:671b lid 2 BW dat er geen sprake is van een verbod als bedoeld in artikel 7:670 BW. Op grond van artikel 7:670 lid 1 (onderdeel a) BW kan een werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. In artikel 7:670a BW is een uitzondering op dit opzegverbod opgenomen, inhoudende dat artikel 7:670 lid 1 (onderdeel a) niet van toepassing is in geval de werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft aangemaand tot nakoming van deze verplichting of wegens het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen met inachtneming van artikel 7:629 lid 7 BW de betaling van het loon heeft gestaakt.
5.12
Hiervoor is overwogen dat [appellant] herhaaldelijk tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen en dat Hago Zorg tot tweemaal toe met inachtneming van artikel 7:629 lid 7 BW de betaling van haar loon heeft gestaakt. Onder deze omstandigheden heeft de kantonrechter in randnummer 4.6 van de bestreden beschikking terecht geoordeeld dat het opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW niet van toepassing is. De daartegen gerichte
grieven 4 en 5treffen geen doel.
e-grond
5.13
Op grond van artikel 7:671b lid 1 BW in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder e BW kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidovereenkomt ontbinden op grond van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidovereenkomt te laten voortduren.
De kantonrechter heeft in randnummer 4.5 en 4.7 van de bestreden beschikking overwogen dat de arbeidsovereenkomt op deze e-grond ontbonden wordt. Met de
grieven 3, 4 en 6komt [appellant] tegen deze beslissing op.
5.14
Hiervoor is overwogen dat het hof van oordeel is dat [appellant] gedurende ruim een jaar herhaalde malen tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen en dat Hago Zorg op goede gronden tot tweemaal toe het loon heeft opgeschort en de loonbetaling heeft gestaakt. Het hof rekent [appellant] in het bijzonder aan dat zij vanaf juli 2016 geweigerd heeft de re-integratie werkzaamheden te verrichten die in het Plan van Aanpak staan beschreven en die in overleg met haar zijn opgesteld, en waarover het UWV in het deskundigenoordeel heeft overwogen dat deze passend zijn en dat [appellant] ten onrechte daaraan geen medewerking heeft gegeven. Het hof weegt eveneens mee dat Hago Zorg in juli 2016 mocht aannemen dat de door de bedrijfsarts gestelde conflictsituatie niet meer speelde. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof het verwijtbaar handelen van [appellant] zodanig dat in redelijkheid van Hago Zorg niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. [appellant] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat herplaatsing in een andere passende functie binnen een redelijke termijn op grond van artikel 7:669 lid 1 laatste zin BW niet in de rede ligt, zodat het hof daarvan ook zal uitgaan.
De kantonrechter heeft derhalve terecht de arbeidsovereenkomt op de e-grond ontbonden, zodat de grieven 3, 4 en 6 falen.
ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat een kortere beëindigingstermijn kan worden gegeven en hem geen transitievergoeding toekomt
5.15
Ingevolge artikel 7:671b lid 8 aanhef en sub a BW is bij een gegrond verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst uitgangspunt dat bij de bepaling van de datum van ontbinding de opzegtermijn in acht wordt genomen. Artikel 7:671b lid 8 aanhef en sub b BW bevat daarop een uitzondering, inhoudende dat een arbeidsovereenkomst op een eerdere datum kan worden ontbonden indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
5.16
Uit de regeling van de artikelen 7:673 lid 1 jo 7:673 lid 7 aanhef en sub c BW volgt dat de werknemer in beginsel aanspraak heeft op een transitievergoeding, indien de arbeidsovereenkomst langer dan 24 maanden heeft geduurd, de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden en gesteld noch gebleken is dat het eindigen of niet voortzetten van de arbeidovereenkomt is te wijten aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
5.17
De kantonrechter heeft in randnummer 4.8 en 4.9 van de bestreden beschikking geoordeeld dat het handelen van [appellant] ernstig verwijtbaar is, zodat aan [appellant] geen transitievergoeding toekomt en de arbeidsovereenkomst tegen een eerdere datum, zijnde
7 januari 2017 wordt ontbonden. Met
grief 7komt [appellant] tegen deze beslissing op.
5.18
Het hof neemt tot uitgangspunt dat voor de beantwoording van de vraag of het verwijtbaar handelen als ernstig in de zin van de twee genoemde wetsbepalingen is te beschouwen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Het hof weegt in het bijzonder mee de aan [appellant] gemaakte verwijten ten aanzien van haar re-integratieverplichting waarvoor wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder randnummers 5.4, 5.6, 5.7, 5.9 en 5.14 is overwogen. Het hof acht de handelwijze ernstig verwijtbaar gelet op het aantal malen dat [appellant] tekort is geschoten in haar wettelijke re-integratieverplichting en het feit dat zij in haar houding volhardde, ook nadat de loonbetalingsverplichting was opgeschort en vervolgens was gestaakt en zelfs nadat het UWV een deskundigenoordeel had uitgebracht. Ook na dat deskundigenoordeel is [appellant] niet op haar schreden teruggekeerd.
De kantonrechter heeft daardoor de arbeidsovereenkomst terecht tegen een eerdere datum kunnen ontbinden. Voorts is Hago Zorg aan [appellant] ook geen transitievergoeding verschuldigd.
5.19
Voor zover in de grief en de toelichting daarop een beroep van [appellant] op artikel 7:673 lid 8 BW kan worden gelezen overweegt het hof als volgt. Op grond van deze wettelijke bepaling kan de rechter de transitievergoeding, in afwijking van artikel 7:673 lid 7 onder c BW, geheel of gedeelijk aan de werknemer toekennen indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De in dit artikel omschreven formulering ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ brengt tot uitdrukking, evenals dit het geval is bij toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW, dat de rechter de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. In de parlementaire geschiedenis van artikel 7:673 lid 8 BW is als voorbeeld genoemd een relatief kleine misstap na een heel lang dienstverband (memorie van toelichting, Kamerstukken II, 33818, 3, pag. 113).
Het dienstverband van [appellant] bij Hago Zorg is relatief kort. Van een kleine misstap is naar het oordeel van het hof geen sprake. De overige door [appellant] aangevoerde omstandigheden zijn in het licht van haar ernstig verwijtbaar handelen van onvoldoende gewicht om te oordelen dat het geheel of gedeeltelijk niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
billijke vergoeding
5.2
Met
grief 7komt [appellant] eveneens op tegen de overweging van de kantonrechter in randnummer 4.10 van de bestreden beschikking dat aan [appellant] geen billijke vergoeding toekomt. De kantonrechter heeft het verzoek van [appellant] opgevat als een verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW en geoordeeld dat niet gesteld of gebleken is dat Hago Zorg ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, zodat de billijke vergoeding op deze grondslag is afgewezen.
5.21
Uit de toelichting bij grief 7 maakt het hof op dat volgens [appellant] het ernstig verwijtbaar handelen van Hago Zorg is gelegen in het omzeilen van haar verplichtingen door een dossier tegen [appellant] op te bouwen en op oneigenlijke gronden de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden in plaats van een verzoek bij het UWV in te dienen.
Het hof is van oordeel dat deze summiere argumenten de toekenning van een billijke vergoeding niet kunnen dragen. Het hof heeft hiervoor overwogen dat [appellant] ernstig tekort is geschoten in haar (wettelijke) verplichting om gevolg te geven aan door Hago Zorg in het kader van haar re-integratie gegeven redelijke voorschriften en de haar aangeboden passende arbeid te verrichten. Hago Zorg heeft op goede gronden tot tweemaal toe het loon opgeschort en de loonbetaling gestaakt. Daarmee heeft Hago Zorg niet op oneigenlijke gronden een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Het verwijt dat Hago Zorg het UWV had moeten raadplegen kan het hof zonder toelichting, die ontbreekt, niet plaatsen. Grief 7 treft dan ook geen doel.
veeggrief
5.22
In
grief 8klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en haar verzoeken heeft afgewezen. Bij de behandeling van deze veeggrief heeft [appellant] geen belang.
slotsom
5.23
De grieven van [appellant] slagen niet. Het hof zal het hoger beroep verwerpen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten aan de zijde van Hago Zorg, te weten € 716,- griffierecht en € 1.788,- voor salaris van de advocaat, vastgesteld op 2 punten, tarief II van het liquidatietarief.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen de bestreden beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland) van 20 december 2016,
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan de bestreden beschikking aan de zijde van Hago Zorg vastgesteld op € 716,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.H. de Witte, A.E.F. Hillen en M.E.L. Fikkers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Hillen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2017.