ECLI:NL:GHARL:2017:6471

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
21-004883-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal in vereniging met braak in een woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van diefstal in vereniging met braak in een woning op 11 oktober 2015. De politierechter had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelt dat de verdachte, samen met een medeverdachte, zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal. De verdachte heeft in beperkte mate bijgedragen aan de uitvoering van het misdrijf, maar dit staat niet in de weg aan de bewezenverklaring van het bestanddeel 'in vereniging'. De verdachte heeft zijn auto ter beschikking gesteld en gereedschap meegenomen, en heeft de medeverdachte geholpen bij het forceren van een raam. Het hof acht de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar en komt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische en psychiatrische schade door eerder middelengebruik.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004883-16
Uitspraak d.d.: 26 juli 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 31 augustus 2016 met parketnummer 18-206907-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven te [adres] ,
doch volgens eigen opgave ter terechtzitting recentelijk verhuisd naar [woonplaats]
.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, vrijspraak van het primair ten laste gelegde, bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging met braak bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 11 oktober 2015 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer] , heeft weggenomen:
- een hoeveelheid sieraden en/of sieradendoosjes, en/of;
- een of meerdere portemonnee(s), en/of;
- een geldbedrag van €200,-;
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (goed)eren en/of dat geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak/verbreking/ inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 11 oktober 2015 te [plaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer] , heeft weggenomen:
- een hoeveelheid sieraden en/of sieradendoosjes, en/of;
- een of meerdere portemonnee(s), en/of;
- een geldbedrag van € 200,-;
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of dat geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking/inklimming, door bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- een auto ter beschikking te stellen, en/of;
- gereedschap mee te nemen althans ter beschikking te stellen, en/of;
- zijn mededader te helpen een ruit in te slaan, en/of;
- op de uitkijk te staan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs voor het primair ten laste gelegde

Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich in de avond van 11 oktober 2015 tezamen met een ander, medeverdachte [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak te [plaats 1] .
Verdachte ontkent. [medeverdachte] zou hem die avond hebben bezocht in zijn woning te [plaats 2] en om voor verdachte niet geheel duidelijk geworden redenen 'een stukje hebben willen rijden' in de auto van verdachtes vader, tezamen met verdachte. Mogelijk - zo heeft verdachte verklaard - wilde [medeverdachte] een kennis te bezoeken of - zo heeft verdachte ter terechtzitting van het hof gesuggereerd – wilde hij drugs kopen.
Zij vertrekken gezamenlijk. [medeverdachte] is bestuurder van de auto, aangezien verdachte niet over een geldig rijbewijs beschikt. Te [plaats 1] verlaat [medeverdachte] de auto. Verdachte heeft aanvankelijk verklaard in de geparkeerde auto te zijn gebleven, geheel onkundig van de activiteiten van [medeverdachte] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard de auto 'misschien twee minuten' te hebben verlaten om te kijken waar [medeverdachte] bleef. Als deze uiteindelijk aan komt rennen, in de auto springt en wegrijdt en verdachte waarneemt dat het nummerbord van de auto door een man wordt genoteerd, beseft hij dat er iets mis is.
[medeverdachte] heeft verklaard dat het voorstel om een stukje te gaan rijden afkomstig was van verdachte met als doel om te kijken of er ergens viel in te breken. Verdachte zou daartoe gereedschap uit ‘het hok’ hebben gehaald: een hamer en twee schroevendraaiers. Zij gingen op weg. Een woning die zij aanvankelijk op het oog hadden bleek leeg te staan. In een dorpje zo’n 20 minuten verderop parkeert [medeverdachte] opnieuw de auto. Hij loopt via de oprit tezamen met verdachte naar de achterzijde van een hoekwoning. [medeverdachte] tracht tevergeefs, daarbij naar zijn zeggen geholpen door verdachte, met een hamer een raam open te wrikken. Uiteindelijk slaat [medeverdachte] het raam in. Verdachte wil vervolgens niet mee naar binnen. Hij zou daartoe door zijn fysieke toestand niet in staat zijn. [medeverdachte] verklaart letterlijk: “Ik had echt zoiets van: jij wil daar naar binnen, dan gaan we er ook samen in. [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )had toen plotseling weer last van zijn heup en is op de uitkijk blijven staan.” [medeverdachte] gaat de woning binnen en neemt in de slaapkamer de in de bewezenverklaring opgenomen goederen weg. Door van buiten komend lichtschijnsel bemerkt hij dat de bewoners thuiskomen. Hij verlaat de woning door over het hok aan de achterzijde weg te lopen. Verdachte blijkt zich inmiddels niet meer op de oprit te bevinden. [medeverdachte] begeeft zich naar de geparkeerde auto.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij, toen zij die avond met haar echtgenoot de oprit van hun woning opreed, zag dat een man die oprit afliep. Bij het uitstappen hoorde zij dat een tweede man hard wegliep over het platte dak aan de achterzijde van de woning. Aangeefster heeft voorts verteld dat haar echtgenoot de persoon, die hij op de oprit bijna had aangereden, achtervolgd heeft en in een auto heeft zien stappen, waarna een tweede persoon zich bij hem voegde en de auto wegreed. Het door haar man genoteerde kenteken bleek te staan op naam van de vader van verdachte.
Het hof acht de verklaring van [medeverdachte] betrouwbaar, nu deze op onderdelen wordt bevestigd door de waarnemingen van aangeefster. Daarnaast heeft [medeverdachte] geen belang bij het ten onrechte belasten van verdachte, nu hij ook zichzelf belast. Het hof stelt voorts vast dat verdachte wisselend heeft verklaard. Zo heeft hij aanvankelijk ontkend de auto te hebben verlaten, terwijl hij daar later op terugkomt. Dat hij niet op de oprit van de woning van aangeefster is geweest, acht het hof aantoonbaar leugenachtig, want in strijd met hetgeen aangeefster en vervolgens haar echtgenoot hebben gezien.
Anders dan de advocaat-generaal in zijn vordering, maar conform het oordeel van de politierechter op dit punt, acht het hof het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zoals gezegd, gaat het hof bij de bewezenverklaring uit van de verklaringen van [medeverdachte] en van aangeefster [slachtoffer] , terwijl vaststaat dat verdachte ter plaatse aanwezig is geweest. Het feit dat hij slechts in (zeer) beperkte mate heeft bijgedragen aan de daadwerkelijke uitvoering van het misdrijf, staat in casu niet in de weg aan bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in vereniging’. Uitgaande van de verklaring van [medeverdachte] is het initiatief tot de woninginbraak door verdachte genomen. Hij heeft zijn auto beschikbaar gesteld en voor het benodigde gereedschap gezorgd. Hij heeft tezamen met [medeverdachte] de oprit van de woning betreden en [medeverdachte] terzijde gestaan bij het forceren van een raam. Dat hij kennelijk ter plaatse heeft afgezien van het betreden van de woning brengt niet mee dat geen sprake zou zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte werd vervolgens op de oprit overlopen door de bewoners. Vervolgens is hij tezamen met [medeverdachte] naar zijn woning in [plaats 2] gereden.
Alles afwegende acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak, in vereniging gepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2015 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer] , heeft weggenomen:
- sieraden en sieradendoosjes, en
- een portemonnee, en
- een geldbedrag van € 200,-;
toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken..
Verdachte heeft zich, tezamen met een ander, schuldig gemaakt aan het plegen van een woninginbraak. De toedracht daarvan is reeds aan de orde geweest bij de voorafgaande overwegingen omtrent het bewijs. Woninginbraken veroorzaken de nodige materiële schade en maken een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Het hof stelt vast dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor het bewezen verklaarde en de hem ter terechtzitting gestelde vragen op welhaast calculerende wijze heeft beantwoord.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juni 2017. Daaruit blijkt dat verdachte zich weliswaar veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, maar dat zijn laatste veroordeling voor een dergelijk feit dateert uit 2006.
In eerste aanleg is verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, een op zichzelf genomen passende straf voor het bewezen verklaarde. De politierechter beschikte destijds, anders dan het hof thans, niet over gegevens over de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 12 juli 2017 verklaard dat hij van zijn 14e tot zijn 44e jaar in ruime mate tal van middelen heeft gebruikt, waaronder LSD en alcohol. Dit heeft – zo begrijpt het hof – sporen achtergelaten in de vorm van fysieke en met name psychische/psychiatrische schade, die onomkeerbaar is en beperkingen van diverse aard meebrengt. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof daarom in dit geval niet aangewezen.
De advocaat-generaal heeft oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van drie maanden. Uit het oogpunt van vergelding wordt daarmee naar het oordeel van het hof echter onvoldoende recht gedaan aan de ernst van het bewezen verklaarde. Aan verdachte zal daarom – naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd - een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 60 uren. Het hof overweegt daarbij dat de reclassering zeer wel in staat moet worden geacht om, rekening houdend met verdachtes beperkingen, een voor hem passende taakstraf te vinden.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof zich voldoende acht voorgelicht over de persoonlijke situatie van verdachte om tot een oordeel te komen en geen noodzaak ziet voor het door de raadsman voorwaardelijk gedane verzoek om de zaak aan te houden voor nadere rapportage om de strafafdoeningsmogelijkheden nader in kaart te brengen. Het verzoek van de raadsman wordt dan ook afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 26 juli 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.