ECLI:NL:GHARL:2017:6470

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
21-004157-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontnemingsvordering in verband met hennepteelt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een ontnemingsvordering door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De politierechter had geoordeeld dat het verkregen voordeel van de veroordeelde na aftrek van investeringen en elektriciteitskosten op nihil diende te worden gesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft echter geoordeeld dat de politierechter niet correct heeft gehandeld door de volledige elektriciteitskosten en investeringen in mindering te brengen. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 5.735,44. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten van de hennepteelt, waarbij alleen de kosten die in directe relatie staan tot het strafbare feit in aanmerking zijn genomen. Het hof heeft daarbij de BOOM-normen gevolgd, die bepalen dat alleen de kosten die direct aan één oogst zijn toe te rekenen, voor aftrek in aanmerking komen. De kosten voor elektriciteit zijn slechts gedeeltelijk aftrekbaar, en bijkomende kosten zijn uitgesloten. De beslissing van het hof is op 26 juli 2017 uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004157-16
Uitspraak d.d.: 26 juli 2017
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2016 met parketnummer 18-720338-15 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het hof de beslissing van de politierechter zal vernietigen, het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten op een bedrag van € 5.604,38 en hem de verplichting tot betaling aan de Staat op te leggen van een daaraan gelijk bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman,
mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De politierechter heeft veroordeelde bij vonnis van 17 juni 2016 in de zaak met het parketnummer 18-720338-15 veroordeeld ter zake van hennepteelt en diefstal van elektriciteit in de periode van 1 augustus 2014 tot 3 februari 2015. De vordering tot ontneming van uit de hennepteelt wederrechtelijk verkregen voordeel werd op diezelfde datum afgewezen. Aan het oordeel van de politierechter lag - kort gezegd - ten grondslag dat het verkregen voordeel na (volledige) aftrek van de door veroordeelde gedane investeringen en na betaling van de bruto elektriciteitskosten op nihil diende te worden gesteld, daarbij uitgaande van het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel.
De officier van justitie is daarvan in hoger beroep gekomen en heeft bij appelschriftuur onder meer aangevoerd:
  • dat investeringskosten conform de normen van het Bureau BOOM slechts ten dele voor aftrek in aanmerking komen in de vorm van een forfaitair bedrag voor afschrijvingskosten en enkel voor zover zij in directe relatie staan tot het strafbare feit;
  • dat de door veroordeelde betaalde elektriciteitskosten slechts aftrekbaar zijn voor zover zij betrekking hebben op de daadwerkelijke afname van elektriciteit en niet waar het, bij illegale afname, gaat om bijkomende posten, zoals voorrijkosten, administratiekosten en onderzoek meetinrichting;
  • dat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening dient te worden gehouden met de door het UWV van veroordeelde teruggevorderde WAO-uitkering ten bedrage van € 1.733,76 noch met de hem in dat verband opgelegde boete van € 870,-, nu deze betalingsverplichtingen niet in een directe relatie staan tot het strafbare feit.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep zijn de navolgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 3 februari 2015 werd door verbalisanten in een loods achter de woning van veroordeelde een in werking zijnde hennepkwekerij met 266 nog niet geoogste planten aangetroffen en vervolgens ontmanteld. Veroordeelde werd op genoemde datum aangehouden en heeft ten overstaan van verbalisanten erkend dat hij de eigenaar van de loods en de kwekerij is. Tevens heeft hij verklaard éénmaal eerder, ongeveer vier maanden vóór zijn aanhouding, te hebben geoogst. Het zou toen zijn gegaan om een geringer aantal planten, namelijk 125 tot 130. Deze brachten 2,3 kilogram henneptoppen op, die hij voor € 7.130,- zou hebben verkocht. Veroordeelde heeft tevens verklaard ‘een kleine € 6.000,-‘ in de kwekerij te hebben geïnvesteerd en – in een later stadium – de rekening van Liander (energieleverancier) van € 1.362,- te hebben voldaan. Voorts bevinden zich in het dossier in eerste aanleg door de verdediging overgelegde stukken, waaruit blijkt dat het UWV, waarvan verdachte een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, een bedrag van € 1.733,76 aan ten onrechte in de bewezen verklaarde periode ontvangen uitkering heeft teruggevorderd in verband met de hennepteeltactiviteiten van verdachte en dat hij, daarmee samenhangend, een boete van € 870,- opgelegd heeft gekregen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd overeenkomstig de inhoud van de hiervoor weergegeven appelschriftuur.
De raadsman heeft primair verzocht om bevestiging van de beslissing van de politierechter. Hij heeft daartoe ter terechtzitting van het hof van 12 juli 2017 een pleitnota overgelegd en voorgedragen, waarin dit verzoek nader is onderbouwd.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel toepassing te geven aan de standaardberekening voor afschrijving van het Functioneel Parket uit 2016 in de plaats van de daarvoor gehanteerde normen in het BOOM-rapport van 1 november 2010. De raadsman heeft voorts verzocht om aftrek van de volledige rekening van Liander alsmede aftrek van de betalingsverplichtingen van veroordeelde aan het UWV.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
De investeringskosten
Uit vigerende jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts die kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter grote vrijheid gelaten of en, zo ja, in welke mate hij rekening wil houden met zodanige kosten.
Van de investeringskosten - de aanschaf van voor een hennepkwekerij noodzakelijke attributen - kan in deze zaak weliswaar worden gezegd dat zij in directe relatie staan tot het strafbare feit, niet aannemelijk is echter, mede gelet op de door verbalisanten aangetroffen vrij forse aantal van 266 planten, dat veroordeelde deze investering heeft gedaan met het uitsluitende doel om slechts één oogst te realiseren. Het in de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel in dit geval gehanteerde uitgangspunt dat alleen de aan één oogst toe te rekenen afschrijvingskosten worden aangemerkt als kosten, die in directe relatie staan tot het strafbare feit, acht het hof derhalve in beginsel juist. Het risico van ontijdige ontmanteling van de hennepkwekerij dient voor rekening van veroordeelde te komen.
Daarnaast kan worden vastgesteld dat veroordeelde geen enkel inzicht heeft gegeven in de door hem genoemde investering van € 6.000,-. Dat hij niet over facturen of kwitanties beschikt kan hem wellicht - gelet op de wijze waarop dergelijke aankopen doorgaans plaatsvinden - niet worden tegengeworpen. Van veroordeelde had ten behoeve van de behandeling in hoger beroep echter ten minste verwacht mogen worden dat hij de besteding van de gestelde uitgaven op enigerlei wijze in kaart had gebracht en nader had gespecificeerd. Nu dit achterwege is gebleven ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de in deze gebruikelijke, aan de zogeheten BOOM-normen ontleende, berekeningsmethode. Dat betekent dat alleen de aan één oogst toe te rekenen afschrijvingskosten kunnen worden aangemerkt als kosten die in directe relatie staan tot het delict en derhalve in mindering gebracht dienen te worden op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De elektriciteitsrekening
Anders dan door de raadsman van veroordeelde is bepleit, komt de rekening van Liander van € 1.362,-, die door verdachte is voldaan, slechts voor aftrek in aanmerking voor zover deze betrekking heeft op de door veroordeelde (illegaal) afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepteelt. Dat gaat om een bedrag van € 371,66. De overige posten, zoals genoemd in de hiervoor weergegeven appelschriftuur, zijn een gevolg van de onder feit 2 bewezen verklaarde diefstal van elektriciteit en dienen, nu de ontnemingsvordering is gebaseerd op de onder 1 bewezen verklaarde hennepteelt, buiten beschouwing te blijven, een en ander conform het BOOM-rapport.
De terugvordering van het UWV en de daarmee samenhangende boete
Veroordeelde heeft gedurende de in de strafzaak onherroepelijk bewezen verklaarde periode een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van het UWV. Deze is teruggevorderd. Veroordeelde dient daarvoor tevens een boete te betalen. Ook deze posten kunnen naar het oordeel van het hof slechts worden aangemerkt als een bijkomend gevolg van het bewezen verklaarde. Niet kan worden gezegd dat zij in directe relatie staan tot het strafbare feit, waarop de ontnemingsvordering is gebaseerd.
Welke standaardberekening dient te worden toegepast?
Zoals gezegd, heeft de raadsman subsidiair verzocht om - in het geval het hof tot een andere beslissing zou komen dan de politierechter - de standaardberekeningsmethode toe te passen zoals neergelegd in de "Update 1 juni 2016" van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM). Volgens de raadsman zouden deze aangepaste standaardnormen uitgaan van de gemiddelde waarden in 2014 en 2015. Het hof heeft voor deze stelling geen aanknopingspunten gevonden in de betreffende "Update". Gelet op de periode, waarin het wederrechtelijk voordeel is verkregen - van 1 augustus 2014 tot 3 februari 2015 - zal het hof bij de berekening van het voordeel uitgaan van het BOOM-rapport van 1 november 2010.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij is uitgegaan van de volgens de verklaring van veroordeelde behaalde winst en het door hem genoemde aantal geoogste planten van 130.
De volgens veroordeelde verkregen winst € 7.130,-
Af:
afschrijvingskosten € 200,-
hennepstekken (130 x € 3,-) € 390,-
variabele kosten (130 x € 3,33) € 432,90
elektriciteitsverbruik € 371,66
_______
- € 1.394,56

Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel € 5.735,44

De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
5.735,44 (vijfduizend zevenhonderdvijfendertig euro en vierenveertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 5.735,44 (vijfduizend zevenhonderdvijfendertig euro en vierenveertig cent).
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 26 juli 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.