In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 oktober 2016. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor diefstal tezamen en in vereniging gepleegd. In het hoger beroep heeft de verdachte zijn onschuld betoogd en verklaard dat hij slechts de woning van het slachtoffer had aangewezen aan medeverdachten, maar het hof heeft deze verklaring niet geloofwaardig geacht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de diefstal en heeft de eerdere veroordeling bevestigd, met uitzondering van de straf en de vordering van de benadeelde partij. De straf is verlaagd tot 6 maanden gevangenisstraf, omdat de verdachte was vrijgesproken van het geweld dat bij de diefstal zou zijn gepleegd. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het geweld dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, zoals artikel 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen en heeft de beslissing van de rechtbank voor het overige bevestigd.