ECLI:NL:GHARL:2017:6460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
21-005445-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de beslissingen over de straf en de vordering van de benadeelde partij in een diefstalzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 oktober 2016. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor diefstal tezamen en in vereniging gepleegd. In het hoger beroep heeft de verdachte zijn onschuld betoogd en verklaard dat hij slechts de woning van het slachtoffer had aangewezen aan medeverdachten, maar het hof heeft deze verklaring niet geloofwaardig geacht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de diefstal en heeft de eerdere veroordeling bevestigd, met uitzondering van de straf en de vordering van de benadeelde partij. De straf is verlaagd tot 6 maanden gevangenisstraf, omdat de verdachte was vrijgesproken van het geweld dat bij de diefstal zou zijn gepleegd. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het geweld dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, zoals artikel 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen en heeft de beslissing van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005445-16
Uitspraak d.d.: 27 juli 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 oktober 2016 met parketnummer 18-930085-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 veroordeling van verdachte ter zake het primair tenlastegelegde (inclusief het gepleegde geweld) tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest;
 de hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] (€ 5.724,--), met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. L.S. Slinkman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 3 oktober 2016, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde (diefstal tezamen en in vereniging gepleegd) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. Van het tenlastegelegde geweld bij de diefstal is verdachte vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is tot een bedrag van € 500,-- toegewezen door de rechtbank en in het meer gevorderde is [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en - met uitzondering van de beslissingen over de straf en de benadeelde partij - de juiste beslissingen heeft genomen en zal het vonnis daarom bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Ook zal het hof het vonnis aanvullen met overwegingen over de verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd.

Aanvullende bewijsoverwegingen

Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet kent, dat hij niets met de diefstal bij aangever [benadeelde] te maken heeft en dat hij verder niets wenst te verklaren. Ter zitting in eerste aanleg is verdachte niet verschenen.
Ter terechtzitting van het hof is verdachte wel verschenen en heeft hij een verklaring afgelegd. Hij verklaart dan, zakelijk weergegeven, onder meer dat hij wel een aandeel heeft gehad in de diefstal bij [benadeelde] in die zin dat hij de woning van [benadeelde] heeft aangewezen aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [getuige] was hier bij. Hij verklaart dat hij eerst niet wist wat de plannen van de medeverdachten waren en dat pas onderweg naar de woning van [benadeelde] duidelijk werd dat het de bedoeling van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was [benadeelde] te gaan bestelen. Ze zagen echter dat [benadeelde] thuis was - zijn auto stond voor de deur - en zijn direct weer weggegaan bij die woning. Ze hebben met z'n allen in [plaats] overlegd. De diefstal zou niet doorgaan omdat [benadeelde] thuis was. Later hoorde hij dat [benadeelde] was overvallen in zijn woning, aldus verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ook nog gesteld dat de door [getuige] bij de politie op 20 oktober 2016 afgelegde verklaring (door de verdediging aan het hof overgelegd) zijn verklaring ondersteunt.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij slechts de woning heeft aangewezen en verder geen betrokkenheid heeft bij het tenlastegelegde. Deze verklaring strookt niet met de gedetailleerde verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Deze medeverdachten hebben - in tegenstelling tot verdachte - direct bij de politie openheid van zaken gegeven, daarmee ook zichzelf belastend. De verklaringen van deze medeverdachten stemmen op hoofdlijnen met elkaar overeen. Het hof twijfelt niet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning van een man op leeftijd. Hij heeft twee, nog jonge, mannen benaderd om de diefstal te plegen. Hij heeft hen vervolgens informatie verstrekt, de woning aangewezen, inbrekerswerktuigen gegeven en met hen afspraken gemaakt over de verdeling van de buit. Zij zijn vervolgens de woning binnengegaan. Het slachtoffer was in de woning aanwezig.
Verdachte heeft geen oog gehad voor de mogelijke gevolgen van dit handelen voor het slachtoffer.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juni 2017 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij is een zogenoemde first offender.
De reclassering heeft op 14 juni 2016 een rapport opgemaakt over de persoon van de verdachte. Daarin staat beschreven dat er geen aanleiding is voor reclasseringsbegeleiding.
De oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geven voor een inbraak in een woning een gevangenisstraf voor de duur van 3 tot 7 maanden aan. Dit heeft het hof als uitgangspunt genomen.
Alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden een passende en geboden straf is. De rechtbank heeft een veel hogere straf opgelegd en heeft in de strafmotivering het tegen het slachtoffer gebruikte geweld genoemd. Het hof is van oordeel dat nu verdachte is vrijgesproken van het gepleegde geweld, dit geweld geen factor mag zijn bij de bepaling van de hoogte van de straf. Daarom is de straf die het hof oplegt beduidend lager.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.724,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,--.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard aan het tenlastegelegde geweld waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikel 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. K. Lahuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 27 juli 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.T. Wemes is buiten staat dit arrest te ondertekenen.