ECLI:NL:GHARL:2017:6459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
21-001835-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na witwassen, met een vordering van de advocaat-generaal tot ontneming van een bedrag van € 460.000,-. De veroordeelde, die volgens eigen opgave geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting op 12 juli 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat de veroordeelde geen financiële draagkracht heeft en dat de betalingsverplichting gematigd dient te worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor deze claim en dat de veroordeelde in staat is om aan de verplichting tot betaling te voldoen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 460.000,-, het bedrag dat door de veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat. Het hof heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en de advocaat-generaal, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001835-16
Uitspraak d.d.: 26 juli 2017
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2016 met parketnummer 06-922007-12 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1960] ,
wonende te [woonplaats] ,
volgens eigen opgave zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
postadres: [adres] .

Hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor vermelde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 460.000,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van wat de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. M.G. Pekkeriet, naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd. Het hof doet daarom opnieuw recht.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 460.000,- en tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 460.000,- en aan de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 460.000,- en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring van de feiten in de aan deze ontnemingsvordering ten grondslag liggende hoofdzaak, de hoogte van een eventuele betalingsverplichting gematigd dient te worden omdat de verdachte geen financiële draagkracht heeft.
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 26 juli 2017 (parketnummer 21-001834-16) ter zake van feit 1 primair, feit 2 en feit 3, te weten:
- valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
- valsheid in geschrift; en
- witwassen, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de veroordeelde uit het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
De veroordeelde heeft in totaal € 2,7 miljoen, die [bedrijf 1] van [bedrijf 2] in verband met overpricing, gebaseerd op een vervalst contract, heeft ontvangen, overgeboekt naar een rekening van [bedrijf 3] in Hongkong. Vanaf die rekening heeft hij dat geld in gedeeltes weer doorgesluisd naar diverse rekeningen in Zwitserland en op Cyprus, die aan [naam 1] , ene [naam 2] (dan wel [naam 3] geheten) en de veroordeelde zijn te linken. Als titel voor deze overboekingen heeft de veroordeelde gebruik gemaakt van een door hem opgestelde valse Agreement of Mediation tussen [bedrijf 3] en het fictieve [bedrijf 4] . De veroordeelde heeft voor die overboekingen verder trustkantoor [bedrijf 5] in Hongkong ingeschakeld, waardoor de beneficial owners, waarvan de veroordeelde er één is, uit het zicht (van de Kamer van Koophandel) bleven.
De veroordeelde heeft van de € 2,7 miljoen op de rekening van [bedrijf 3] in ruim anderhalf jaar tijd vijf bedragen van in totaal € 460.000,- (€ 100.000,-, € 150.000,-, € 100.000,-, € 50.000,- en € 60.000,-) overgeboekt naar twee bankrekeningen van hemzelf in Zwitserland, welke bedragen hij voor consumptieve doeleinden heeft gebruikt.
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde door middel van voormelde feiten en omstandigheden voordeel verkregen ten bedrage van € 460.000,-. Het hof overweegt hierbij dat het wederrechtelijk verkregen voordeel weliswaar gelijk is aan het totaalbedrag dat onder 3 ter zake van witwassen bewezen is verklaard, maar dat het voorwerp zijn van witwassen hier niet het wederrechtelijk verkregen voordeel oplevert. Het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 460.000,- is het aandeel van de veroordeelde in het totale bedrag van de overpricing van € 2,7 miljoen, dat door middel van het plegen van valsheid in geschrift is verkregen.

Draagkrachtverweer

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verplichting tot betaling aan de Staat, gelet op de beperkte financiële draagkracht van de veroordeelde, gematigd dient te worden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient een beroep op een gebrek aan financiële draagkracht in beginsel in de executiefase aan de orde te komen. Op grond van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschat wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierbij dient de rechter te beoordelen of aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst naar redelijke verwachting geen financiële draagkracht heeft of zal hebben.
Het hof is, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat thans, mede door een gebrek aan concrete onderbouwing van het verweer, niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen. Het hof ziet daarom géén reden om thans al tot matiging van het ontnemingsbedrag over te gaan. Mocht in de toekomst blijken dat er geen of onvoldoende financiële draagkracht aanwezig is, dan zal daarover desgewenst in de executiefase kunnen worden geoordeeld.
Het hof verwerpt het verweer.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof stelt de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 460.000,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 460.000,- (vierhonderdzestigduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 460.000,- (vierhonderdzestigduizend euro).
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.W. Jansink, griffier,
en op 26 juli 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.C. van Lookeren Campagne is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 juli 2017.
Tegenwoordig:
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. N.E. Versloot, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte:

[veroordeelde] ,

geboren te Rheden op [1960] ,
wonende te [woonplaats] ,
volgens eigen opgave zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
postadres: [adres] ,
is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.