ECLI:NL:GHARL:2017:6457

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
21-006347-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inschrijfplicht handelsregister in strijd met recht op privacy en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld voor het niet voldoen aan de inschrijvingsplicht in het handelsregister. De verdachte voerde aan dat het openbaar maken van zijn persoonsgegevens door de Kamer van Koophandel onrechtmatig was en in strijd met zijn recht op privacy, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 12 juli 2017, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Peters.

Het hof oordeelde dat het vonnis waarvan beroep vernietigd moest worden, omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vervolgens opnieuw recht gedaan en vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. Het hof overwoog dat de inschrijving van persoonsgegevens in het handelsregister noodzakelijk is voor de rechtszekerheid in het economisch verkeer en dat de wetgever bij de totstandkoming van de Handelsregisterwet 2007 de belangen van privacy en openbaarheid had afgewogen. Het hof concludeerde dat de inmenging in het privéleven van de verdachte gerechtvaardigd was, omdat deze bij wet was voorzien en noodzakelijk was in het belang van het economisch welzijn.

De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 260,- en 5 dagen hechtenis, met de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Handelsregisterwet 2007 toegepast en de zaak afgesloten met de uitspraak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006347-15
Uitspraak d.d.: 26 juli 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 november 2015 met parketnummer 82-043053-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juli 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Peters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2013 te Linschoten, gemeente Montfoort en/of gemeente Utrecht en/of elders in Nederland, als degene aan wie een onderneming als bedoeld in artikel 5 onder b. van de Handelsregisterwet 2007 en artikel 2 lid 1 van het Handelsregisterbesluit 2008 toebehoorde, (gevestigd aan de [adres] te Linschoten) niet heeft voldaan aan de bij of krachtens genoemde wet gestelde verplichting tot het doen van een opgave ter inschrijving van die onderneming voornoemd in het handelsregister;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het verweer van verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de Kamer van Koophandel openbaar maken van bepaalde door verdachte verstrekte gegevens onrechtmatig is. Daartoe heeft de verdediging onder meer - kort gezegd - aangevoerd dat de toepasselijke wetgeving in strijd is met het EVRM en dat er onvoldoende waarborgen zijn ter bescherming van de privacy van verdachte, dan wel dat indien en voor zover er wel waarborgen zijn, de Kamer van Koophandel deze waarborgen niet toepast. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat de verwerking van persoonsgegevens onrechtmatig is.
Wetgeving en achtergrond
Wetgeving
Bij de beoordeling van het verweer van verdachte zijn onder meer de volgende wetsartikelen van belang:

Handelsregisterwet 2007:

Artikel 2Er is een handelsregister van ondernemingen en rechtspersonen:a. ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer;b. voor de verstrekking van gegevens van algemene, feitelijke aard omtrent de samenstelling van ondernemingen en rechtspersonen ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening;c. voor het registreren van alle ondernemingen en rechtspersonen als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van de overheid.

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 211. De in artikel 9, 10, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel a en het derde lid, onderdeel e, onder 1°, eerste gedachtestreepje, 11, 12, 13, 14, 16, tweede lid, en 16a, eerste lid, genoemde gegevens, de in artikel 17, onderdeel a, bedoelde gegevens, en de krachtens wettelijk voorschrift gedeponeerde bescheiden kunnen door een ieder worden ingezien.2. Een handtekening kan niet in elektronische vorm worden ingezien.

Artikel 221. De Kamer verstrekt op elektronisch verzoek, indien gewenst in elektronische vorm, een afschrift van of uittreksel uit de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 21.2. De Kamer verstrekt op elektronisch verzoek gegevens van algemene, feitelijke aard omtrent de samenstelling van ondernemingen en rechtspersonen uit het handelsregister ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Bij het verstrekken van gegevens omtrent de samenstelling van ondernemingen en rechtspersonen worden deze gegevens niet gerangschikt naar natuurlijke personen.3. Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt mede door een kamer in behandeling genomen indien het op andere dan elektronische wijze is gedaan.4. In afwijking van het eerste lid verstrekt de Kamer een handtekening niet in elektronische vorm.

Artikel 23Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de personen die in het handelsregister staan ingeschreven voor daarbij aangewezen gegevens of bescheiden of categorieën van gegevens of bescheiden, beperkingen worden vastgesteld ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 21, 22 en 28.

Handelsregisterbesluit 2008:

Artikel 51[…]
3.Het adres van een natuurlijk persoon kan op zijn verzoek worden afgeschermd tegen inzage door anderen dan bestuursorganen, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, advocaten, deurwaarders, notarissen en de in artikel 28, derde lid, van de wet genoemde organisaties, indien:
a. er sprake is van een waarschijnlijke dreiging;
b. het woonadres in het handelsregister niet kan worden ingezien met betrekking tot een andere onderneming;
c. betrokkene niet beschikt over een openbaar telefoonnummer;
d. deze persoon zelf maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen, en
e. het belang van afscherming zwaarder weegt dan de rechtszekerheid in het economisch verkeer.
Verstrekking van gegevens
Het hof stelt op grond van de hierboven weergegeven wetsartikelen het volgende vast. Van een natuurlijk persoon, aan wie een onderneming toebehoort, wordt in het handelsregister opgenomen het burgerservicenummer (hierna te noemen: BSN), het geslacht, de geboorteplaats, het geboorteland, de naam, het adres, de geboortedatum en (eventueel) de datum van overlijden. Van deze gegevens zijn alleen de naam, het adres, de geboortedatum en de datum van overlijden voor eenieder in te zien. Daarnaast kan onder bepaalde voorwaarden het adres van een natuurlijk persoon worden afgeschermd. Van een onderneming worden onder andere de handelsnaam, degene aan wie de onderneming toebehoort en de vestiging(en) geregistreerd. Over deze vestigingen wordt onder meer opgenomen het post- en bezoekadres. Al deze gegevens zijn ook voor eenieder in te zien. De gegevens worden door de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) op verzoek verstrekt.
Doelstelling
In artikel 2 Handelsregisterwet 2007 is als een van de doelstellingen opgenomen de bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer. In de memorie van toelichting van de Handelsregisterwet 2007 wordt ten aanzien van de doelstelling vermeld dat “het onderhavige register zowel het bijdragen aan het efficiënt functioneren van de overheid ten doel heeft als de doelen waarvoor het handelsregister indertijd is ingesteld. Deze laatste zijn bevordering van de rechtszekerheid in het economische verkeer en bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. In het handelsregister zijn belangrijke gegevens over en voor ondernemingen en rechtspersonen vastgelegd, zoals bijvoorbeeld wie tekeningsbevoegd is. Door het toegankelijk maken van deze gegevens biedt het handelsregister rechtszekerheid bij het aangaan van overeenkomsten, met zowel leveranciers als afnemers.” Over het openbaar maken van de gegevens wordt het volgende vermeld: “het beginsel van openbaarheid vloeit logisch voort uit een van de functies van het register namelijk het bevorderen van de rechtszekerheid in het economisch verkeer en het bevorderen van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening.” Tot slot wordt vermeld dat “het beginsel van openbaarheid geldt ten aanzien van alle ondernemingen en rechtspersonen die in het register zullen zijn opgenomen, dus ook voor organisatievormen of rechtsvormen die thans niet zijn opgenomen in het handelsregister, zoals eenmanszaken in de landbouw en vrije beroepsbeoefenaren. In de geschiedenis van de Handelsregisterwet 1996 is de kring van ingeschrevenen vaker vergroot […]. Destijds is besloten ten aanzien van openbaarheid geen uitzonderingspositie te creëren. Ook thans is geen aanleiding om ten aanzien van ondernemingen en rechtspersonen die nieuw zullen worden opgenomen in het register, een andere koers te varen.”
Het oordeel van het hof
Toegepast op het onderhavige geval stelt het hof vast dat verdachtes naam, privéadres en geboortedatum in het handelsregister geregistreerd worden en voor eenieder op verzoek ingezien kunnen worden. Van zijn onderneming kan ook het post- en bezoekadres worden ingezien, welke, volgens de verklaring van verdachte, hetzelfde is als zijn privéadres. Het privéadres van verdachte kan onder bepaalde voorwaarden op grond van artikel 51 van het Handelsregisterbesluit worden afgeschermd, zodat het niet door eenieder kan worden ingezien.
Ten aanzien van de verkoop van de bij de KvK geregistreerde gegevens betreffende verdachte aan adverteerders, zoals door de raadsman is aangevoerd, wijst het hof op de brief van de Kamer van Koophandel aan verdachte van 2 december 2009, die door verdachte aan het hof is verstrekt. In deze brief wordt vermeld dat verdachtes adres niet zal worden verstrekt aan derden voor mailingdoeleinden, indien hij dit bij inschrijving in het register aangeeft.
Artikel 8 EVRM
Het openbaar maken van de hierboven genoemde gegevens kan een inmenging zijn op het in artikel 8 EVRM vastgelegde recht op privéleven. Deze inmenging kan gerechtvaardigd zijn als deze bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving in het belang van bepaalde in artikel 8 lid 2 EVRM genoemde gronden.
De inmenging in het privéleven is bij wet voorzien. Naar het oordeel van het hof is, in het licht van de in de memorie van toelichting van de Handelsregisterwet 2007 genoemde doelstellingen, de inmenging noodzakelijk in het belang van het economisch welzijn. Uit de memorie van toelichting blijkt, dat aan het opnemen en openbaar maken van gegevens een belangenafweging ten grondslag heeft gelegen en dat de wetgever welbewust heeft gekozen voor de huidige regeling, die ook inhoudt dat bepaalde gegevens betreffende eenmanszaken openbaar zijn. De wetgever is daarbij kennelijk van oordeel geweest dat de daarmee gepaard gaande inbreuk op grondrechten van burgers gerechtvaardigd wordt door en niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te bereiken doelstellingen. Ook worden niet zonder meer alle gegevens openbaar gemaakt, maar heeft de wetgever een keuze gemaakt welke gegevens openbaar zijn en is voorzien in de mogelijkheid om bepaalde gegevens af te schermen, indien het openbaren daarvan een disproportionele inbreuk op het privéleven van een betrokkene zou maken.
Naar het oordeel van het hof is, gelet hier op, niet gebleken dat er sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op het recht op privacy, zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM.
De enkele omstandigheid dat, zoals is aangevoerd door de verdediging, in het handelsregister ook gegevens van bijvoorbeeld katvangers kunnen staan, maakt niet dat de doelstelling van het register in zijn geheel niet meer gediend zou kunnen worden met de openbaarheid van het register. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat door kwaadwillenden misbruik gemaakt zou kunnen worden van de voor eenieder verkrijgbare gegevens.
Verwerken van persoonsgegevens
Het recht op bescherming van persoonsgegevens is onder andere vastgelegd in artikel 10 van de Grondwet en in artikel 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het recht is uitgewerkt in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Volgens artikel 6 Wbp worden persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt. Artikel 7 Wbp bepaalt dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verwerkt. Op grond van artikel 8 sub c Wbp mogen persoonsgegevens worden verwerkt indien dit noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke is onderworpen.
Het hof neemt in aanmerking het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2017 (zaak C-398/15, ECLI:EU:C:2017:197). In rechtsoverweging 32 overweegt het Hof dat “uit artikel 2, lid 1, onder d), van richtlijn 68/151 volgt dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen opdat de verplichte openbaarmaking betreffende vennootschappen tenminste plaatsvindt voor […] de identiteit van de personen die […] de bevoegdheid hebben de betrokken vennootschap ten opzichte van derden te verbinden en haar in rechte te vertegenwoordigen […].” Uit artikel 3 van dezelfde richtlijn volgt daarnaast dat deze gegevens ingeschreven worden in een handelsregister en moet een volledig of gedeeltelijk afschrift van de gegevens op aanvraag verkrijgbaar zijn.
Vervolgens overweegt het Hof van Justitie dat de bovengenoemde verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming is met een aantal in artikel 7 van richtlijn 95/46 neergelegde toelaatbaarheidsgronden, “namelijk de onder c) genoemde grond met betrekking tot het nakomen van een wettelijke verplichting, de onder e) genoemde grond met betrekking tot de uitoefening van het openbaar gezag of de vervulling van een taak van algemeen belang, en de onder f) genoemde grond met betrekking tot de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derden aan wie de gegevens worden verstrekt.”
Naar het oordeel van het hof zijn voorgaande overwegingen mutatis mutandis van toepassing op de openbaarmaking van gegevens betreffende een natuurlijk persoon die een onderneming drijft.
De verwerking van persoonsgegevens door de KvK is, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven met betrekking tot de doelstelling van de Handelsregisterwet en het doel van de verwerking, de in de wet vervatte waarborgen, de geboden mogelijkheid tot inzage, correctie en verwijdering van persoonsgegevens en het hierboven aangehaalde arrest van het Hof van Justitie, niet onrechtmatig jegens verdachte.
In het licht van het voorgaande is het hof tevens van oordeel dat er geen grond is voor het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks15 oktober 2013 te Linschoten
, gemeente Montfoorten
/ofgemeente Utrecht
en/of elders in Nederland, als degene aan wie een onderneming als bedoeld in artikel 5 onder b. van de Handelsregisterwet 2007 en artikel 2 lid 1 van het Handelsregisterbesluit 2008 toebehoorde,
(gevestigd aan de [adres] te Linschoten
)niet heeft voldaan aan de
bij ofkrachtens genoemde wet gestelde verplichting tot het doen van een opgave ter inschrijving van die onderneming voornoemd in het handelsregister.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 47 van de Handelsregisterwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Namens verdachte is een beroep gedaan op overmacht. Verdachte zou ter bescherming van zijn privacy en zijn veiligheid geen andere keuze en geen andere mogelijkheid hebben dan niet te voldoen aan de inschrijvingsverplichting. Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in overmacht (noodtoestand), dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegend heeft laten prevaleren (vgl. Hoge Raad 16 september 2008, LJN BC7938). Van zodanige uitzonderlijke omstandigheden is volgens het hof geen sprake. Het hof betrekt bij dit oordeel dat de door verdachte gestelde belangen om zich niet in te schrijven, door de wetgever al zijn afgewogen bij de totstandkoming van de betreffende wettelijke verplichting.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het hof zal, gelet op het karakter van de zaak, de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden en zijn draagkracht zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken., bij de strafoplegging volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 47 van de Handelsregisterwet 2007.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 260,- (tweehonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 26 juli 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.W. Lensing en mr. L.E.M. Hendriks zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 juli 2017.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.