ECLI:NL:GHARL:2017:6334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
WAHV 200.176.058
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake tijdigheid beroep en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2015. De zaak betreft een verzoek om proceskostenvergoeding dat door de gemachtigde van de betrokkene was ingediend. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen. De gemachtigde stelde hoger beroep in en voegde een faxverzendbewijs toe, waaruit zou blijken dat het beroepschrift tijdig was ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat het beroep niet tijdig was ingesteld. De gemachtigde had op 25 juni 2014 een fax verzonden naar de CVOM, en het hof oordeelde dat de gemachtigde aannemelijk had gemaakt dat het beroep tijdig was ingesteld. Hierdoor werd de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard.

Echter, het hof wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. Het hof oordeelde dat de gemachtigde in geen enkel stadium van de procesgang bezwaren had aangevoerd tegen de inleidende beschikking en dat de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden niet redelijkerwijs het belang van de betrokkene dienden. Het hof concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van kosten, en wees dit verzoek af.

Uitspraak

WAHV 200.176.058
24 juli 2017
CJIB 181328643
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 13 juli 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [kantoorplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
3. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 19 mei 2014 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 30 juni 2014. Het als beroepschrift aangemerkte schrijven is gedateerd 14 juli 2014 en is blijkens een daarop gesteld stempel op 15 juli 2014 bij de CVOM ingekomen.
4. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat het beroep tegen de inleidende beschikking wel tijdig is ingesteld. Hij heeft het beroepschrift namelijk op 25 juni 2014 al per fax aan de CVOM verzonden. Bij brief van 14 juli 2014 heeft de gemachtigde de CVOM gevraagd de ontvangst van het beroepschrift te bevestigen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de gemachtigde het verzendbewijs van zijn op 25 juni 2014 verzonden fax als bijlage bij zijn hoger beroepschrift gevoegd.
5. In beginsel is het indienen van een beroepschrift door middel van een faxbericht aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van indiening verbonden risico's dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat als door de geadresseerde wordt betwist dat het verzonden stuk is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender hierin is geslaagd, ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst van het faxbericht op een niet ongeloofwaardige manier te ontkennen.
6. Uit het in hoger beroep door de gemachtigde overgelegde faxverzendbewijs blijkt dat op 25 juni 2014 om 12:19:02 uur een PDF-document is verzonden naar het faxnummer 0886990160. De eerste pagina van het betreffende document is gedeeltelijk zichtbaar. Het hof constateert dat de inhoud hiervan overeenkomt met de inhoud van het administratief beroepschrift d.d. 25 juni 2014 in de onderhavige zaak. Het in het faxverzendbewijs genoemde faxnummer betreft een faxnummer dat in gebruik is bij de CVOM.
7. Gelet op bovengenoemd faxverzendbewijs en in aanmerking genomen dat de advocaat-generaal niet heeft betwist dat het faxbericht op 25 juni 2014 bij de CVOM is binnengekomen, is het hof van oordeel dat de gemachtigde aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 25 juni 2014 - en dus tijdig - beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. Dit brengt mee dat de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie dan ook niet in stand mogen laten. Om die reden zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen. Gelet daarop behoeven de overige bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie geen bespreking meer.
8. Nu in geen enkel stadium van de gehele procesgang bezwaren zijn aangevoerd tegen de inleidende beschikking, zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond worden verklaard.
9. Omdat de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd, is vervolgens de vraag aan de orde of er termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek om de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Het hof kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het hoger beroep, het beroep bij de kantonrechter en het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof stelt in dit verband het volgende vast. De officier van justitie heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroep niet tijdig zou zijn ingediend. Bij de kantonrechter heeft de gemachtigde aangevoerd dat het administratief beroep wel tijdig is ingediend. Het beroepschrift is namelijk op 25 juni 2014 succesvol per fax ingediend. De gemachtigde heeft echter verzuimd om het faxverzendbewijs in de procedure bij de kantonrechter in te brengen. Pas in hoger beroep heeft de gemachtigde het faxverzendbewijs in het geding gebracht. Niet valt in te zien dat de gemachtigde dit niet reeds in de procedure bij de kantonrechter had kunnen inbrengen, zodat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had kunnen vernietigen. Gelet hierop zal het hof het verzoek tot vergoeding van proceskosten voor wat betreft de fase van de procedure bij de kantonrechter afwijzen. Voor wat betreft de fase van het hoger beroep komen de gevraagde kosten naar het oordeel van het hof evenmin voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde heeft immers in geen enkel stadium van de gehele procesgang bezwaren aangevoerd tegen de inleidende beschikking. Het belang van de betrokkene - dat is gelegen in de vernietiging van de bij de inleidende beschikking opgelegde administratieve sanctie - wordt naar het oordeel van het hof door de wijze waarop de gemachtigde in dit geval heeft geprocedeerd dan ook niet gediend. Ook bij een uiterst terughoudende toetsing, kunnen de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden niet redelijkerwijs geacht worden hierop gericht te zijn geweest. Aldus is niet gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof zal het verzoek tot vergoeding van proceskosten daarom afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie d.d. 1 september 2014 gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.