ECLI:NL:GHARL:2017:6323

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
200.207.611/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van curatele en belanghebbendheid van broers en zussen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de curatele van [verzoeker]. [Verzoeker] was sinds 20 september 2013 onder curatele gesteld na het oplopen van hersenletsel in augustus 2013. De kantonrechter had eerder de verzoeken van [verzoeker] om de curatele op te heffen en om te zetten naar bewind afgewezen. In hoger beroep heeft [verzoeker] vier grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat hij in staat is zijn eigen belangen te behartigen met de hulp van zijn familie. Het hof heeft vastgesteld dat de broers en zussen van [verzoeker] geen belanghebbenden zijn in deze procedure, conform artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof heeft de deskundigenrapporten en de verklaringen van de betrokkenen in de procedure gewogen en geconcludeerd dat [verzoeker] in staat is om zijn wil te bepalen en zijn belangen te behartigen, ondanks zijn beperkingen. Het hof heeft de curatele opgeheven, omdat de noodzaak daartoe niet meer bestaat. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante wetgeving en de omstandigheden van de zaak. De beschikking is gepubliceerd in de Staatscourant en geregistreerd in het centraal curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.207.611/01
(zaaknummer rechtbank 4581149 VC VERZ 15/132)
beschikking van 20 juli 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen:
[verzoeker],
advocaat: mr. M. Schuring, te Groningen.
Als overige belanghebbende(n) zijn aangemerkt:
de besloten vennootschap [belanghebbende1] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verder te noemen:
[belanghebbende1],
[belanghebbende2],
wonende te [C] ,
verder te noemen:
dochter [belanghebbende2],
advocaat: mr. M.M. Mok te [C] ,
[belanghebbende3],
wonende te [C] ,
verder te noemen:
zoon [belanghebbende3],
[belanghebbende4],
wonende te [A] ,
verder te noemen:
[belanghebbende4].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 april 2016 en 25 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties van [verzoeker] , ingekomen op 4 januari 2017;
- een brief van mr. Schuring van 6 februari 2017 met producties;
- een brief van [belanghebbende1] , de curator, van 9 februari 2017 met productie;
- een journaalbericht van mr. Schuring van 20 februari 2017 met producties;
- een akte uitlating van mr. Mok.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2017 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen en werd bijgestaan door mr. S.G. Rissik, kantoorgenoot van zijn advocaat. Namens [belanghebbende1] waren de heer [D] en mevrouw [E] aanwezig. Dochter [belanghebbende2] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.E. van der Wijk, kantoorgenoot van haar advocaat. [belanghebbende4] en zoon [belanghebbende3] waren in persoon aanwezig.
2.3
Ter zitting heeft de voorzitter kort verslag gedaan van de inhoud van het gesprek dat (een raadsheer-commissaris van) het hof voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft gehad met [verzoeker] persoonlijk, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1962 en gehuwd geweest met [belanghebbende4] . Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. Twee kinderen zijn inmiddels meerderjarig, te weten zoon [belanghebbende3] en dochter [belanghebbende2] .
3.2
In augustus 2013 heeft [verzoeker] hersenletsel opgelopen. Ten gevolge daarvan heeft [verzoeker] , naast een aantal lichamelijke handicaps en beperkingen, expressieve afasie.
3.3
In verband daarmee is [verzoeker] sinds 20 september 2013 onder curatele gesteld, waarbij laatstelijk [belanghebbende1] tot curator is benoemd.
3.4
Bij verzoekschrift van 23 oktober 2015 en aangevuld op 27 november 2015, heeft [verzoeker] - zo begrijpt het hof - de kantonrechter verzocht primair de curatele op te heffen en subsidiair de curatele om te zetten in bewind met benoeming van [belanghebbende4] tot bewindvoerder.
3.5
Bij tussenbeschikking van 15 april 2016 heeft de kantonrechter een deskundige benoemd om nader onderzoek te verrichten naar, kort gezegd, de wilsbekwaamheid van [verzoeker] en zijn mogelijkheden om zelfstandig zijn eigen belangen waar te nemen. De deskundige heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 21 juli 2016.
3.6
Na kennisname van dit rapport en de reacties daarop van [verzoeker] en [belanghebbende1] heeft de kantonrechter bij de bestreden beschikking zowel het verzoek tot opheffing van de curatele als het verzoek tot omzetting van de curatele naar bewind afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking zowel het verzoek tot opheffing van de curatele als het verzoek om de curatele om te zetten naar bewind afgewezen.
4.2
[verzoeker] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 november 2016. De eerste grief betreft de wijze van totstandkoming van de beschikking van 25 november 2016. De grieven II tot en met IV beogen het geschil in hoger beroep inhoudelijk in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt het hof de beschikking van 25 november 2016 te vernietigen en alsnog de curatele op te heffen, subsidiair de curatele om te zetten naar bewind met benoeming van [belanghebbende4] als bewindvoerder.
4.3
Dochter [belanghebbende2] heeft schriftelijk verweer gevoerd en verzoekt het hof het beroep van [verzoeker] gegrond te verklaren en de curatele op te heffen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Alvorens over te gaan tot de inhoudelijke beoordeling overweegt het hof dat uit de stukken blijkt dat de kantonrechter heeft kennisgenomen van een brief van de broers en zussen van [verzoeker] , ingekomen op 18 december 2015, die door de curator in de procedure was gebracht. Verder zijn twee van zijn broers, de heren [F] en [G] , ook ter zitting van 18 maart 2016 verschenen en door de kantonrechter gehoord. Anders dan de kantonrechter, heeft het hof hen beiden en ook de overige broers en zussen - niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling in hoger beroep, omdat het hof hen niet aanmerkt als belanghebbende in onderhavige procedure.
In het onderhavige geval zijn op grond van artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de (huidige) levensgezel van [verzoeker] en zijn (meerderjarige) kinderen als belanghebbende aangemerkt, zodat broers en zussen niet als belanghebbenden in beeld komen. Het hof is daarom voorbij gegaan aan artikel 361 lid 1 Rv en heeft afgezien van oproeping in hoger beroep. Wel heeft het hof acht geslagen op eerdergenoemde brief van de broers en zussen aangezien deze brief behoort tot het procesdossier van eerste aanleg.
5.2
In zijn eerste grief klaagt [verzoeker] over een schending van de beginselen van hoor en wederhoor nu hij geen kennis heeft kunnen nemen van de reactie van [belanghebbende1] op het deskundigenbericht en niet in de gelegenheid is gesteld om op die reactie te reageren.
Wat daar ook van zij, [verzoeker] heeft in hoger beroep kennis genomen van de reactie van [belanghebbende1] en is voldoende in de gelegenheid geweest om daarop te reageren. Het hof gaat om die reden voorbij aan deze grief.
5.3
Ten aanzien van het verzoek om de curatele op te heffen, oordeelt het hof als volgt.
5.4
Ingevolge artikel 1:389 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter op verzoek van onder meer de rechthebbende de curatele opheffen indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting niet zinvol is gebleken. Mede gezien de grond voor ondercuratelestelling in artikel 1:378 sub a BW ligt, wanneer het gaat om het niet meer bestaan van de noodzaak, ter beoordeling voor of al dan niet nog sprake is van de situatie dat [verzoeker] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt.
5.5
De maatregel van curatelestelling is een zeer ingrijpende beschermingsmaatregel. De maatregel van curatelestelling dient ook te worden opgeheven indien een voldoende behartiging van de belangen van [verzoeker] met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.6
Deze minder verstrekkende voorzieningen betreffen bewind als bedoeld in artikel 1:431 BW en mentorschap als bedoeld in artikel 1:450 BW. Deze maatregelen kunnen worden ingesteld als een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen respectievelijk zijn niet vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
5.7
[verzoeker] erkent dat uit het deskundigenbericht blijkt dat hij beperkingen heeft, maar meent dat uit de bevindingen van de deskundige ook blijkt dat deze beperkingen hem niet belemmeren in zijn oordeelsvorming en zijn wilsbepaling. Met de hulp van zijn familie - in het bijzonder [belanghebbende4] en dochter [belanghebbende2] - is hij ook in staat om uitvoering te geven aan deze wil. Onder deze omstandigheden acht [verzoeker] rechterlijke bescherming, in de vorm van curatele of bewind, niet aangewezen. Als ook het hof bescherming in enige vorm nodig acht, bepleit [verzoeker] het instellen van bewind met benoeming van [belanghebbende4] tot bewindvoerder.
5.8
[belanghebbende1] voert aan dat [verzoeker] niet in staat is zelfstandig beslissingen te nemen omdat hij door zijn cognitieve en lichamelijke beperkingen afhankelijk is en blijft van derden. Zij betwijfelt of [verzoeker] in staat is voldoende weerstand te bieden als dat nodig is. Gezien zijn kwetsbaarheid, acht [belanghebbende1] een beschermingsmaatregel op zijn plaats. Zij acht curatele nog altijd nodig en is bereid - en ziet mogelijkheden - om invulling te blijven geven aan het curatorschap. In het geval van omzetting naar bewindvoering (al dan niet met mentorschap) ziet zij die mogelijkheden niet en verzoekt zij om benoeming van een andere bewindvoerder (en mentor).
5.9
Dochter [belanghebbende2] heeft laten weten het hoger beroep van haar vader te steunen. Zij meent dat een beschermingsmaatregel niet meer nodig is. Haar vader is volgens haar in staat is tot oordeelsvorming. Hij heeft weliswaar hulp nodig van derden om uitdrukking te geven aan zijn wensen, maar dat rechtvaardigt niet de conclusie dat hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Hij weet wat hij wel en wat hij niet wil en is in staat om hieraan uitdrukking te geven als de vragen op een juiste manier worden gesteld en hij de tijd krijgt voor een antwoord.
5.1
De kantonrechter heeft de heer [H] , psychiater, tot deskundige benoemd en heeft deze een aantal vragen voorgelegd. De deskundige heeft deze vragen beantwoord na kennisname van informatie van de huisarts over de (medische) behandeling(en) van [verzoeker] en nadat hij met [verzoeker] - eerst met hem alleen en vervolgens samen met [belanghebbende4] - heeft gesproken.
In het rapport van 21 juli 2016 is als conclusie het volgende opgenomen:
1. Is betrokkene vanwege zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand voldoende in staat om nu of in de (nabije) toekomst zelfstandig zijn eigen vermogensrechtelijke belangen en/of niet vermogensrechtelijke belangen waar te nemen?
Antwoord:
Onderzochte is vanwege zijn geestelijke toestand niet voldoende in staat om nu of in de nabije toekomstzelfstandigzijn eigen vermogensrechtelijke belangen en niet vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
Hij is wél voldoende in staat om zich zelfstandig een oordeel te vormen en een oordeel te hebben over zijn eigen vermogensrechtelijke en niet vermogensrechtelijke belangen, maar dat oordeel kan hij onvoldoende in en aan zijn omgeving tot uitdrukking brengen. Om die tot uitdrukking te kunnen brengen heeft hij een omgeving nodig waarin hij vertrouwen heeft, die hem goed kent en die op de hoogte is van zijn omstandigheden en levenservaringen.
2. Zo ja, in welke mate?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 1.
3. Wat zal de te verwachten ontwikkeling zijn ten aanzien van de wilsbekwaamheid van betrokkene over een periode van gemiddeld vijf jaren?
Antwoord:
Ik verwacht geen verbetering/wezenlijke verandering in onderzochtes geestelijke toestand en vermogens over een periode van gemiddeld vijf jaar.
4. Heeft u nog nadere informatie verkregen die voor de beoordeling relevant kan zijn?
Antwoord:
Zoals in de beschouwing gesteld, meen ik, dat onderzochte met de hulp van een goede en betrouwbare omgeving in staat is om uitdrukking te geven aan zijn wensen ten aanzien van zijn zakelijke en financiële belangen en ook aan zijn belangen wat betreft zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid.
5.11
Het hof stelt voorop dat uit het deskundigenrapport afdoende blijkt dat [verzoeker] in staat is om zijn wil te bepalen en, gelet op de primair aan het hof ter beoordeling voorliggende vraag, ook in staat is zich zelfstandig een oordeel te vormen over zijn vermogensrechtelijke en niet vermogensrechtelijke belangen. Hij is derhalve - in de kern genomen - in staat om zijn eigen beslissingen te nemen. Echter, evenzeer is duidelijk dat [verzoeker] door zijn beperkingen in belangrijke mate afhankelijk is van derden om zijn wil en daarmee zijn beslissingen kenbaar te maken. Deze derden zullen zijn woorden, gebaren en andere non-verbale uitingen moeten interpreteren en moeten duiden om te achterhalen wat hem bezig houdt en wat hij wil of niet wil. Zij zullen zijn uitingen voor hem moeten verwoorden en bij hem moeten controleren of zij zijn uitingen als juist verwoorden.
5.12
Uit het gesprek tussen [verzoeker] en de raadsheer-commissaris is gebleken dat een gesprek met [verzoeker] met enig geduld en (vooral) gesloten vragen - ook over een onderwerp als de onderhavige zaak - goed mogelijk is, terwijl het hof ook uit de woorden en het non-verbale gedrag van [verzoeker] ter zitting duidelijk is geworden dat hij bij voortduring goed begrijpt wat er tijdens de (lange duur van de) zitting gezegd wordt, beseft welke implicaties zekere vragen (aan anderen) en (hun) antwoorden hebben en dat hij ook zijn instemming, protest of afkeuring ten aanzien van deze vragen en antwoorden kan aangeven.
5.13
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [verzoeker] al een aantal jaren intensief wordt bijgestaan door een stabiel netwerk, bestaande uit onder meer zijn dochter [belanghebbende2] en zijn voormalige echtgenote [belanghebbende4] . Zij kennen hem en zijn op de hoogte van zijn omstandigheden en levenservaringen en zij hebben hem de afgelopen jaren 'als vertaler' ondersteund en hebben hem op die wijze geholpen bij het kenbaar van zijn beslissingen en de uitvoering daarvan. Net als zijn moeder en zijn zus [belanghebbende2] , ondersteunt ook zoon [belanghebbende3] het verzoek van zijn vader om de curatele op te heffen. [verzoeker] heeft vertrouwen in deze personen, zo blijkt ook uit het onderzoek van de deskundige en het gesprek dat [verzoeker] met de raadsheer-commissaris heeft gevoerd, terwijl voorts de gezinsleden onderling ook vertrouwen hebben in elkaar.
5.14
Het hof acht - anders dan de kantonrechter - de behartiging van de belangen van [verzoeker] op deze wijze voldoende gewaarborgd. In dat verband acht het hof ook relevant dat uit de stukken, het gesprek met [verzoeker] en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [verzoeker] bijstand nodig heeft - en hem ook bijstand wordt geboden - bij al zijn handelingen in het rechtsverkeer, waaronder het doen van boodschappen en het gebruik van internet. Verder is gebleken dat de afgelopen jaren de curatele voor (de wijze van) de behartiging van zijn belangen geen toegevoegde waarde heeft gehad, en alleen verschil van mening is (geweest) tussen de curator en [verzoeker] omtrent het verkopen dan wel behouden van het pand in [I] .
5.15
Het hof kan de kantonrechter volgen in zijn oordeel dat [verzoeker] door zijn afhankelijkheid van derden kwetsbaar is, maar deze kwetsbaarheid rechtvaardigt niet zonder meer een (ingrijpende) beschermingsmaatregel als curatele, bewind en/of mentorschap.
Zoals hiervoor geconstateerd is bij [verzoeker] sprake van een stabiel en betrouwbaar netwerk dat in staat is (geweest) hem voldoende te ondersteunen bij de behartiging van zijn vermogensrechtelijke en niet vermogensrechtelijke belangen. Er zijn geen, in elk geval onvoldoende concrete aanwijzingen dat de mensen uit dit netwerk ontoelaatbare invloed zullen uitoefenen op [verzoeker] of hem anderszins zullen belemmeren bij het vormen van
zijnwil en het nemen van
zijnbeslissing. Evenmin zijn er aanwijzingen dat zij geen uitvoering zullen geven aan deze beslissing dan wel dat zij daarbij de eigen belangen en niet de belangen van [verzoeker] voorop zullen stellen. [belanghebbende1] heeft in dit verband wel gewezen op het wisselende standpunt van [verzoeker] ten aanzien van het pand in [I] waarin hij in het verleden woonde en zijn horecaonderneming uitoefende. Het hof heeft echter ook geconstateerd - en [belanghebbende1] heeft dit ter zitting ook bevestigd - dat de wens van [verzoeker] om dit pand niet te verkopen maar te behouden al meer dan twee jaar onveranderd is. Dat deze keuze van [verzoeker] in de ogen van [belanghebbende1] financieel niet de meest gunstige is en dat [belanghebbende1] zijn wens om het pand (deels) weer in gebruik te laten nemen door een derde niet realistisch acht, doet hier niet aan af. [verzoeker] is in staat om zijn eigen beslissingen te nemen en deze beslissingen mogen ook voor hem minder gunstige financiële gevolgen hebben.
5.16
Het hof merkt tot slot op dat de ter zitting verwoorde twijfel van [belanghebbende1] over de financiële haalbaarheid van de plannen van [verzoeker] om opnieuw in het pand te [I] te gaan wonen en daarin door een derde opnieuw een onderneming te laten uitoefenen, begrijpelijk is. Een eerdere poging van deze derde - destijds bij wijze van vriendendienst - om de onderneming opnieuw op te starten heeft niet tot enig financieel resultaat geleid en heeft ook vragen opgeroepen over de wijze van bedrijfsvoering van deze derde. Verder is ter zitting ook duidelijk geworden dat de noodzakelijke verbouwingen aan het pand de nodige kosten met zich zullen brengen, ook wanneer de werkzaamheden grotendeels binnen het netwerk van [verzoeker] kunnen worden gedaan. Ook staat vast dat het pand de afgelopen jaren al het nodige heeft gekost en dat de financierende bank niet zonder meer wil meewerken aan verhuur. Het hof geeft partijen in dit kader dan ook in overweging om zich te laten bijstaan door een financieel deskundige die de haalbaarheid van de plannen kan toetsen.
5.17
Alles in ogenschouw nemende komt het hof tot het oordeel dat de noodzaak voor (het handhaven van) de curatele niet meer bestaat en dat er evenmin grond is voor (het instellen van) een beschermingsbewind en/of mentorschap. [verzoeker] is - met de informele hulp van zijn netwerk, onder wie zijn dochter [belanghebbende2] en zijn voormalige echtgenote [belanghebbende4] - in staat om zijn vermogensrechtelijke en zijn niet vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
5.18
Het hof zal de curatele opheffen met ingang van de dag na deze beschikking. Op grond van artikel 1:389 lid 2 BW heeft de opheffing werking vanaf deze dag. Het hof zal voorts de griffier van het hof opdragen om deze beschikking te publiceren in de Staatscourant en aan te tekenen in het centraal curatele- en bewindregister, een en ander als voorgeschreven in artikel 1:390 BW en 1:391 BW.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven ten dele. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 25 november 2016, en opnieuw beschikkende:
heft op de curatele die ten aanzien van [verzoeker] bij beschikking van 20 september 2013 door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen is uitgesproken, en wel met ingang van de dag na deze beschikking;
bepaalt dat deze uitspraak binnen tien dagen nadat zij ten uitvoer kan worden gelegd door de griffier in de Staatscourant moet worden bekendgemaakt;
bepaalt dat deze uitspraak door de griffier wordt ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en Bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en mr. I.M. Dölle, en is op 20 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.