In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014, na een verstikkingsincident. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter van 5 januari 2017 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder stelde dat zij haar leefsituatie had verbeterd en dat er geen reden was om de machtiging langer te handhaven.
Het hof oordeelde dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig waren. De minderjarige was in november 2014 opgenomen in het ziekenhuis met lichamelijk letsel en was daarna uit huis geplaatst. Ondanks de inspanningen van de ouders om een veilige situatie te creëren, was dit niet gelukt. De minderjarige had inmiddels een veilige hechting ontwikkeld met zijn pleegouders, en het hof oordeelde dat een terugplaatsing bij de moeder een nieuw trauma zou veroorzaken.
Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en oordeelde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder's positieve ontwikkelingen werden erkend, maar het hof vond dat deze niet voldoende waren om de bestaande hechting van de minderjarige aan zijn pleegouders te verstoren.