ECLI:NL:GHARL:2017:614

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
16/00359
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zelfstandigenaftrek en startersaftrek in de inkomstenbelasting met betrekking tot urencriterium

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 heeft gehandhaafd. De belanghebbende, die een bureau voor bewindvoering en budgetbeheer heeft opgericht, heeft in 2012 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.093 opgegeven, waarbij zij zelfstandigenaftrek en startersaftrek heeft geclaimd. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 32.367, en de rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek en startersaftrek, waarbij het urencriterium centraal staat. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan het urencriterium heeft voldaan, dat vereist is om in aanmerking te komen voor de aftrekken. De belanghebbende heeft weliswaar een urenoverzicht en een bedrijfsplan overgelegd, maar deze zijn te vaag en niet ondersteund door voldoende objectieve gegevens. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de zelfstandigenaftrek en startersaftrek terecht heeft geweigerd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 januari 2017, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00359
uitspraakdatum: 31 januari 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2016, nummer AWB 15/1222, ECLI:NL:RBGEL:2016:710, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.367. Tevens is bij beschikking € 137 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
In 2012 heeft belanghebbende de onderneming “ [A] ” opgestart, een bureau voor bewindvoering en budgetbeheer. In de eerste drie kwartalen van 2012 heeft de onderneming geen omzet behaald. In het vierde kwartaal heeft de onderneming volgens belanghebbendes aangifte een omzet behaald van € 84.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2012 tevens drie dagen per week in loondienst gewerkt, en een loon van € 33.351 ontvangen.
2.3.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.093. In de aangifte zijn de zelfstandigenaftrek en startersaftrek geclaimd. Tevens is rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling.

3.Het geschil

In geschil is of belanghebbende in 2012 recht heeft op de zelfstandigenaftrek en startersaftrek. Daarbij is in het bijzonder tussen partijen in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan het urencriterium. Belanghebbende beantwoordt laatstgenoemde vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (tekst 2012) luidt:
“In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder urencriterium: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.”
4.2.
Indien belanghebbende in 2012 aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet IB 2001 heeft voldaan, heeft zij recht op de zelfstandigenaftrek en startersaftrek. Op belanghebbende rust, nu de Inspecteur dit betwist, de last om dit aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft hiertoe een bedrijfsplan, een urenoverzicht en een beschrijving van de werkzaamheden per week overgelegd.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat het feit dat belanghebbende geen agenda heeft bijgehouden, onvoldoende is voor de conclusie dat belanghebbende niet aan het urencriterium heeft voldaan. De Inspecteur trekt deze conclusie ook niet. Het gaat erom of belanghebbende met hetgeen zij wel heeft overgelegd, het aantal opgevoerde uren aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan het urencriterium heeft voldaan. Het urenoverzicht en de beschrijving per week zijn te vaag om een concreet beeld te krijgen van de verrichte werkzaamheden. Het urenoverzicht en de beschrijving per week worden niet ondersteund door voldoende objectieve gegevens. De inhoud van het bedrijfsplan en de website van belanghebbende steunen het aantal opgevoerde uren voor het schrijven van publicaties en het maken van de website niet. Ook is de omzet dusdanig laag, dat niet reeds op basis daarvan het aantal opgevoerde uren aannemelijk is. Daarnaast heeft belanghebbende 24 uur per week in loondienst gewerkt. Belanghebbende heeft weliswaar veel tijd besteed aan haar startende onderneming, maar het is niet aannemelijk geworden dat zij in 2012 ten minste 1225 uur daaraan heeft besteed.
4.4.
In hoger beroep heeft belanghebbende het urenoverzicht van haar zwager overgelegd. Dit urenoverzicht is wel als voldoende bewijs geaccepteerd. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat haar urenoverzicht dan niet geweigerd had mogen worden. Dat de zwager meer omzet heeft, is volgens belanghebbende in dit verband niet relevant. Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat zij geen beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, maar op het zorgvuldigheidsbeginsel. Nergens heeft zij informatie kunnen vinden over hoe zij haar urenspecificatie kon opstellen. Evenmin heeft zij voorbeelden gevonden. Indien zij had geweten wat ze nu weet, had belanghebbende het anders aangepakt.
4.5.
De inspecteur heeft geen verplichting om belastingplichtigen voor te lichten over de wijze waarop het bewijs van het voldoen aan het urencriterium kan worden geleverd. De wetgever heeft geen aanwijzingen gegeven over de wijze waarop dit bewijs geleverd kan of moet worden. Hier geldt de vrije bewijsleer. Het is aan belanghebbende om het benodigde bewijs te verzamelen. Zij is ook vrij in de keuze van de bewijsmiddelen. Het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt niet.
4.6.
De conclusie luidt dat de Inspecteur de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek terecht heeft geweigerd. De aanslag is tot het juiste bedrag opgelegd.
4.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 31 januari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 1 februari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.