ECLI:NL:GHARL:2017:6066

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
WAHV 200.175.514
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sanctie voor parkeren voor een uitrit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die aan de betrokkene is opgelegd voor het parkeren van een voertuig voor een inrit. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 130,- ontvangen, opgelegd door een verbalisant, die zich baseerde op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De betrokkene heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zijn gemachtigde aanvoert dat de verbalisant ten onrechte een algemenere bepaling heeft toegepast in plaats van de specifieke feitcode voor het parkeren voor een uitrit. Het hof oordeelt dat de verbalisant in dit geval niet vrijstond om de algemenere bepaling toe te passen, omdat de specifieke gedraging al het (mogelijk) veroorzaken van hinder verdisconteert. Het hof wijzigt de feitcode en het sanctiebedrag naar € 90,-, en verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond. Daarnaast wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 735,-.

Uitspraak

WAHV 200.175.514
11 juli 2017
CJIB 177985837
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 23 juli 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [kantoorplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd”, welke gedraging zou zijn verricht op 9 december 2013 om 11.35 uur op de Via Regia te Maastricht met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft bepaald dat de verbalisant voor de juiste overtreding heeft gekozen. De verbalisant heeft weliswaar een discretionaire bevoegdheid om te kiezen voor een bepaalde overtreding, maar in casu is sprake van een lex specialis. De betrokkene stond immers recht voor een uitrit geparkeerd. De verbalisant diende derhalve voor die overtreding te kiezen.
3. De onder 1. genoemde gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) dat luidt, voor zover van belang:
“Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.”
4. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Opmerkingen ambtenaar 1: voertuig staat geparkeerd voor in uitrit.”
6. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 24 maart 2014 houdt onder meer het volgende in:
“Ik zag een personenauto geparkeerd staan. Ik zag namelijk dat een personenauto van het merk Citroen met het kenteken [kenteken] geparkeerd stond voor een uitrit. Ik zag namelijk dat een bewoner zijn of haar weg niet kon vervolgen doordat het voertuig met het kenteken [kenteken] de doorgang blokkeerde. De bewoner heeft hinder van ondervonden vervolgens heb ik het voertuig (…) voorzien van een aankondiging van beschikking van feitcode R395. De beschrijving van feitcode R395 luidt als volgt: het voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd. Wat betreft de gevaarzetting heeft het voertuig de uitrit geblokkeerd in noodgeval zouden de hulpdiensten hun weg niet kunnen vervolgen.”
7. Uit bovengenoemde verklaring van de verbalisant blijkt dat het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd voor een uitrit. Dit wordt door de betrokkene ook niet ontkend.
Deze gedraging is een overtreding van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) dat luidt:
“De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (…) voor een inrit of uitrit”.
Het hof stelt vast dat daarmee de gedraging "als bestuurder een voertuig parkeren voor een inrit of uitrit", met feitcode R 397b is verricht. De bij deze feitcode behorende sanctie bedraagt € 90,-.
8. De verbalisant heeft een sanctie opgelegd voor de gedraging "voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd", gebaseerd op artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Alhoewel uit de verklaring van de verbalisant in het aanvullend proces-verbaal blijkt dat door de gedraging (ook) hinder is ontstaan en gevaar kon worden veroorzaakt, heeft de verbalisant naar het oordeel van het hof in dit geval ten onrechte gekozen voor het opleggen van een sanctie voor deze gedraging. Weliswaar heeft de verbalisant een discretionaire bevoegdheid, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, maar dit neemt niet weg dat in een dergelijk geval, waarin een speciale feitcode is opgenomen voor de specifieke gedraging 'parkeren voor een uitrit' het de verbalisant niet vrijstond om te schrijven voor de algemenere bepaling van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, waarop een hogere sanctie is bepaald. Hierbij acht het hof mede van belang dat in de gedraging 'parkeren voor een uitrit' reeds het (mogelijk) veroorzaken van hinder is verdisconteerd.
9. Het hof stelt derhalve vast dat in de inleidende beschikking niet de juiste feitcode is gebezigd en dat de omschrijving van de gedraging daarin dientengevolge evenmin juist is.
In het geval de betrokkene daardoor niet in zijn verdedigingsbelangen is geschaad, is het - ook in hoger beroep - mogelijk om de feitcode en de daaraan gekoppelde omschrijving van de gedraging te wijzigen. Naar het oordeel van het hof is de betrokkene daardoor niet in zijn verdediging geschaad, omdat uit de beroepschriften blijkt dat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Verder is het bedrag van de sanctie behorend bij feitcode R397b niet hoger dan het bedrag van de sanctie die de betrokkene is opgelegd.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beslissing van de officier van justitie vernietigen, het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaren en de inleidende beschikking wijzigen in zoverre dat daarin als feitcode, omschrijving van de gedraging en sanctiebedrag worden vermeld: "R397b", "als bestuurder een voertuig parkeren voor een inrit of uitrit" en "€ 90,-".
11. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 735,- (= 3 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat daarin als feitcode, omschrijving van de gedraging en sanctiebedrag worden vermeld:
"R397b", "als bestuurder een voertuig parkeren voor een inrit of uitrit" en "€ 90,-".
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV teveel tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 735,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.