ECLI:NL:GHARL:2017:5873

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
200.211.016/01 en 200.211.016/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een curator in een curatelezaak met betrekking tot de echtgenoot van de verzoekster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de benoeming van een curator voor betrokkene, geboren in 1941, die lijdt aan Alzheimer. De verzoekster, de echtgenote van betrokkene, had in eerste aanleg verzocht om ondercuratelestelling van haar echtgenoot en om haarzelf als curator te benoemen. De kantonrechter had echter Stichting [B] tot curator benoemd, wat de vrouw in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het de positie van de dochter van de vrouw en een informant heeft onderzocht. Het hof concludeert dat de huidige zorgstructuur niet geschikt is voor een professionele curator en dat de vrouw, ondanks haar kwetsbaarheid, goed in staat is om de zorg voor haar echtgenoot te coördineren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vrouw benoemd tot curator, met ingang van de dag na de uitspraak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de curator van betrokkene is ontslagen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.211.016/01 en 200.211.016/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, 5079226 VC VERZ 16-64)
beschikking van 4 juli 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. de Boer te Leeuwarden,
en
Stichting [B],
kantoorhoudende te [C] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de curator.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende1] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: betrokkene of de man,
2.
[belanghebbende2],
wonende te [D] ,
verder te noemen: dochter [belanghebbende2] ,
3.
[belanghebbende3],
wonende te [E] ,
verder te noemen: dochter [belanghebbende3] ,
4.
[belanghebbende4],
wonende op een onbekend adres in Canada,
verder te noemen: dochter [belanghebbende4] ,
5.
[belanghebbende5],
wonende te [F] ,
verder te noemen: dochter [belanghebbende5] .
Informanten:
1.
[de informant1],
wonende te [E] ,
verder te noemen: dochter van de vrouw of stiefdochter van betrokkene,

2.[de informant2] ,

wonende te [G] ,
verder te noemen: mevrouw [de informant2] ,
3.
[de informant3],
wonende te [H] ,
verder te noemen: mevrouw [de informant3] of persoonlijk verzorgster van de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 22 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 februari 2017;
- een journaalbericht van mr. De Boer van 10 maart 2017 met productie(s);
- een brief van de curator van 13 april 2017;
- een journaalbericht van mr. De Boer van 3 mei 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Boer van 8 mei 2017 met productie(s);
- een brief van de curator van 15 mei 2017, tevens verzoek tot schorsing, met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2017 plaatsgevonden. De vrouw is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [de informant3] . Tevens zijn namens de curator verschenen de heer [I] en mevrouw [J] . Ten slotte zijn ook verschenen de dochter van de vrouw en mevrouw [de informant2] .
2.3
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een brief van de dochter van de vrouw van 6 juni 2017. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog brieven na te zenden slaat het hof geen acht op deze brief.

3.De vaststaande feiten

Betrokkene is geboren [in] 1941 te [C] . Verzoekster en thans appellante is zijn echtgenote. De onder 2 tot en met 5 genoemde belanghebbenden zijn de dochters van betrokkene.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 18 april 2016, heeft de vrouw verzocht betrokkene onder curatele te stellen en haar als zijn curator te benoemen. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter betrokkene onder curatele gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en heeft Stichting [B] tot curator benoemd.
4.2
De vrouw is in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar alsnog tot curator van betrokkene te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

De positie van de dochter van de vrouw en mevrouw [de informant2]
5.1
De vrouw heeft er over geklaagd dat haar dochter en mevrouw [de informant2] door de rechtbank ten onrechte als belanghebbenden zijn aangemerkt, dan wel dat hun verweer in behandeling is genomen. De vraag of zij in deze zaak als belanghebbende in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen worden aangemerkt, dient in hoger beroep opnieuw zelfstandig door het hof te worden beoordeeld. De onderhavige zaak heeft niet rechtstreeks betrekking op de rechten of verplichtingen van de dochter van de vrouw dan wel van mevrouw [de informant2] . Evenmin behoren zij tot de in het tweede lid van artikel 798 Rv genoemde personen/bloedverwanten die - naast de in lid 1 bedoelde personen - in zaken van onder meer curatele en onderbewindstelling onder belanghebbenden worden verstaan. Dit betekent dat zij geen belanghebbenden zijn in deze zaak.
Het hof heeft wel aanleiding gezien om hen als informanten aan te merken, zodat er ter zitting door het hof eventueel vragen aan hen gesteld zouden kunnen worden.
Het verzoek tot schorsing
5.2
Ter zitting heeft de curator te kennen gegeven dat zij - anders dan haar brief van 4 mei 2017 vermeldt die bijlage is bij de brief van 15 mei 2017 - niet verzoekt om schorsing van de curatele maar om opschorting van haar werkzaamheden totdat het hof beslist op het hoger beroep van de vrouw. Nu het hof heden uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de curator geen belang meer bij de behandeling van haar incidentele verzoek. Het hof zal dit verzoek om die reden afwijzen.
De curatele
5.3
Voor zover de vrouw heeft geklaagd, dat de rechtbank haar beslissing om Stichting [B] als curator te benoemen en om voorbij te gaan aan de wettelijke voorkeur, onvoldoende heeft gemotiveerd, heeft zij geen belang bij behandeling van de klacht. Dat geldt ook voor zover zij erover klaagt dat de rechtbank de stukken van haar dochter en mevrouw [de informant2] nog heeft toegelaten terwijl de zaak al voor beschikking stond.
Immers de vrouw heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking alsnog kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. De klachten zullen daarom zonder verdere gevolgen blijven.
5.4
Niet in geschil is dat aan de gronden voor een ondercuratelestelling van betrokkene is voldaan. Het is duidelijk dat betrokkene wegens zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand niet voldoende zijn eigen belangen kan behartigen en dat de beschermingsmaatregel daarom noodzakelijk is. Het geschil betreft enkel de benoeming van Stichting [B] tot curator.
5.5
Op grond van 1:383 lid 2 en lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de curator de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot curator benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot curator benoemd.
5.6
Betrokkene heeft niet een uitdrukkelijke voorkeur kenbaar gemaakt. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat, zoals de vrouw heeft aangegeven, de ziekte van de man (Alzheimer) te ver is gevorderd om zijn voorkeur aan te kunnen geven.
5.7
De huidige curator wil niet langer curator van betrokkene zijn en wenst van haar taken te worden ontheven.
5.8
Zoals de curator en de vrouw hebben aangegeven, leent de huidige invulling van de zorg voor betrokkene zich niet voor beheer door een professionele curator, ook niet door een andere dan de huidige. De curator heeft desgevraagd laten weten dat de complexe inrichting van de zorg- en hulpverlening rondom betrokkene weliswaar lijkt te werken, maar wel een enorme coördinatie en afstemming behoeft en een haast dagelijkse intensieve inkleuring van de zorg vraagt die een professionele curator niet kan bieden. De vrouw en de curator zijn het erover eens dat de hulpverleningssituatie van betrokkene en van de vrouw zo verweven met elkaar zijn en zo complex zijn dat de curator, noch een andere professionele curator in staat is om de belangen van betrokkene voldoende te behartigen. Het hof zal daar ook van uitgaan.
5.9
De vrouw wil graag als curator van betrokkene benoemd worden en heeft zich daartoe schriftelijk bereid verklaard. De rechtbank heeft er evenwel gemotiveerd voor gekozen om haar niet te benoemen maar een professionele curator. Die beslissing ligt ter beoordeling aan het hof voor.
5.1
Niet weersproken is dat de vrouw zelf ook kwetsbaar is en 24 uur per dag afhankelijk is van hulpverlening. Daar staat tegenover dat de vrouw goed op de hoogte is van de (gezondheids)situatie van betrokkene, dat zij goed in staat lijkt te zijn in te schatten wat betrokkene nodig heeft en dat zij daarin beslissingen kan nemen, die kenbaar kan maken en kan laten uitvoeren door de zorgverleners en administratieve hulp. Dat heeft ze de afgelopen twee jaren ook gedaan. Niet gebleken is dat zij dat niet naar behoren heeft gedaan. De stiefdochter van betrokkene en mevrouw [de informant2] hebben zorgen geuit over de wijze waarop de vrouw invulling geeft aan de zorg voor betrokkene, maar die zorgen zijn door de vrouw gemotiveerd weersproken. De zorgen, die overigens niet zijn onderbouwd met stukken of met informatie van anderen dan henzelf, zijn naar het oordeel van het hof ook niet aannemelijk geworden. Daarbij neemt het hof ook nog het navolgende in aanmerking. [K] heeft onderzoek gedaan naar de zorgen over de uitvoering van de verzorging van betrokkene door de vrouw en een van de begeleiders, de heer [L] . Uit de afsluitbrief van [K] van 19 januari 2017 blijkt dat de huisarts van betrokkene geen signalen of vermoedens heeft dat er sprake zou zijn van mishandeling of verwaarlozing van betrokkene. [K] heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van mishandeling en heeft de zaak gesloten. Tegen die achtergrond heeft het hof geen indicatie dat de vrouw de zorg voor betrokkene niet adequaat vormgeeft.
De curator heeft nog aan de orde gesteld hoe lang de situatie waarin betrokkene thuis woont en verzorgd wordt, nog gecontinueerd kan worden wanneer zijn toestand verder achteruitgaat. De vrouw heeft in reactie daarop ter zitting verklaard dat zij zich daarvan bewust is, dat zij daar met de huisarts over heeft gesproken en dat daarbij duidelijke grenzen zijn getrokken. Het hof heeft gelet op die verklaring daarover thans geen specifieke zorgen. Het hof vertrouwt er voorts op dat de vrouw dan wel (een van) de vele zorgverleners rondom betrokkene zijn veiligheid en zorg goed in het oog zullen houden en dat zij in geval van problemen of zorgen daarvan melding zullen maken en daarmee op adequate wijze zullen omgaan. Voorts geldt dat de vrouw als curator ten overstaan van de kantonrechter periodiek rekening en verantwoording zal moeten afleggen van haar afwegingen en het door haar gevoerde beheer en de zaken met betrekking tot de zorg van betrokkene, zodat ook in zoverre waarborgen gelden.
5.11
Nu Stichting [B] niet langer de curator van betrokkene wil zijn en er thans geen gegronde redenen zijn gebleken die zich verzetten tegen de benoeming van de vrouw als curator van betrokkene, zal het hof de curator ontslaan en de vrouw alsnog tot curator benoemen en wel met ingang van de dag nadat deze beschikking is verstrekt of verzonden, gelet op art. 1:383 lid 11 BW. Omdat het hoger beroep van de vrouw aldus slaagt behoeven de overige grieven van de vrouw geen verdere bespreking meer.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de benoeming van de curator betreft, met ingang van de dag na deze beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 22 november 2016 voor zover het de benoeming van Stichting [B] , kantoorhoudende te [C] , tot curator van betrokkene betreft en voor zover het de periode vanaf de dag na verstrekking of verzending van deze beschikking betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
ontslaat met ingang van de dag na verstrekking of verzending van deze beschikking Stichting [B] als curator van betrokkene en benoemt tot curator van betrokkene zijn echtgenote [verzoekster] , geboren [in] 1947, wonende te [A] ;
bepaalt dat deze uitspraak door de griffier wordt ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, I.M. Dölle, en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 4 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.