ECLI:NL:GHARL:2017:5679

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
21-002713-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oplichting door verdachte met valse namen en hoedanigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van een reeks oplichtingen, waarbij hij zich als klant voordeed in verschillende horecagelegenheden en hotels, zonder de verschuldigde bedragen te betalen. Het hof heeft de feiten afzonderlijk beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichtingen, behalve voor één feit waarbij de verdachte een bloemetje bestelde onder een valse naam. De verdachte ontkende schuldig te zijn aan de oplichtingen, maar het hof oordeelde dat hij door het aannemen van een valse identiteit de bloemist heeft bewogen tot de afgifte van het bloemetje. Het hof heeft de verdachte voor dit feit schuldig bevonden en hem een taakstraf opgelegd, terwijl hij voor de andere feiten is vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002713-16
Uitspraak d.d.: 30 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 april 2016 met parketnummer 18-053755-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de feiten 1 tot en met 4 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. C.R. van Stokkum, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte wegens de feiten 1 tot en met 4 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 3 maart 2015 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meer medewerkers van) [bedrijf 1] (vestiging [adres 1] ) heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid eten en/of drinken, in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van toegang tot een (hotel)kamer, in elk geval enige dienst en/of hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide klant die zou betalen voor dat/die goed(eren) en/of die dienst(en), waardoor voornoemde (een medewerker van) [bedrijf 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of dienstverlening;
2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 maart 2015 tot en met 10 maart 2015 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meer medewerkers van) [bedrijf 2] (vestiging [adres 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid eten en/of drinken, in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van toegang tot een (hotel)kamer, in elk geval enige dienst en/of hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als eigenaar/medewerker van het bedrijf [bedrijf 3] te [vestigingsplaats] en/of als een bonafide klant die zou betalen voor dat/die goed(eren) en/of die dienst(en), waardoor voornoemde (een medewerker van) [bedrijf 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of dienstverlening;
3:
hij op of omstreeks 10 maart 2015 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker/ster van) [bedrijf 4] , heeft bewogen tot de afgifte van een bloemetje, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide klant, waardoor voornoemde (medewerkster/ster van) [bedrijf 4] , werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4:
hij op of omstreeks 11 maart 2015 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van) café [bedrijf 5] , heeft bewogen tot de afgifte van één of meer consumpties, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide klant, waardoor voornoemde (medewerker van) café [bedrijf 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
De handelingen van verdachte zijn ten laste gelegd als op zichzelf staande feiten en niet als een reeks handelingen in de vorm van flessentrekkerij. Het hof zal daarom per feit beoordelen of voldoende wettig en overtuigend bewijs voor oplichting aanwezig is.
Voor een veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.
Voor oplichting is blijkens dit artikel vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt "bewogen" tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel "beweegt" tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr.
In het onderhavige geval kan op grond van het voorhanden bewijs ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 slechts worden vastgesteld dat verdachte zich heeft gepresenteerd als een klant. Hij ontkent ten aanzien van alle feiten zich schuldig te hebben gemaakt aan oplichting en in een van de gevallen is ook vastgesteld dat verdachte over geld beschikte. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier onvoldoende om te komen tot het bewijs dat de benadeelden in de feiten 1, 2 en 4 zijn bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid eten en/of drinken dan wel een of meer consumpties en/of tot het verlenen van toegang toe een (hotel)kamer, op de wijze van artikel 326 Sr door een onjuiste voorstelling van zaken, zodat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken. Het enkele niet betalen van een rekening (achteraf) is niet voldoende voor een veroordeling voor oplichting.

Bewezenverklaring feit 3

Aangever verklaart dat een medewerker op 9 maart 2015 een telefoontje heeft aangenomen waarin een man die zich [naam 1] noemde een bloemetje wilde bestellen voor zijn vader die in het UMCG zou liggen. Hij wilde namens het bedrijf van zijn vader hem een bloemetje aanbieden. Bij de aangifte bevindt zich een briefje/nota van de bloemist waarop de opgegeven persoonsgegevens van de besteller staan, waaronder een mobiel telefoonnummer (p. 71 van het dossier). Daarop staat de naam ' [naam 1] ' en dat de rekening even gemaild moet worden naar [email adres] . Als boodschap stond erbij: 'Om je een hart onder de riem te steken. Je medewerkers'. Meestal is het volgens aangever gebruikelijk dat de bloemist het bloemetje verzendt op het moment dat de betaling binnen is. Maar soms heeft een persoon met haast snel een bloemetje nodig. Dan gaat de bloemist op blind vertrouwen de overeenkomst aan.
Het bestelde bloemetje is op 10 maart 2015 afgeleverd bij het [bedrijf 2] waar verdachte verbleef. Gezien de uitdraai van de gevoerde telefoongesprekken die aan de rekening van [bedrijf 2] zijn gehecht (p. 44 van het dossier), blijkt dat er vanuit zijn kamer van verdachte met de bloemist is gebeld (telefoonnummer [nummer] ). Verder heeft aangever op 9 maart 2015 nog een e-mailbericht gestuurd aan [email adres] om de afspraak te bevestigen dat aangever de nota zou sturen. Het verschuldigde bedrag met bankrekeningnummer staan in die e-mail vermeld.
Na aflevering van het bloemetje is aangever getipt door het hotel dat [verdachte] een oplichter was. Aangever heeft toen naar de man gebeld met het verzoek om het verschuldigde bedrag over te boeken. De man noemde toen een andere naam. Verdachte heeft bij de politie erkend (p. 29 van het dossier) dat hij door de bloemist is gebeld op zijn mobiele telefoon.
Verdachte heeft verklaard dit bloemetje te hebben ontvangen (p. 23 van het dossier), maar heeft ontkend het bloemetje te hebben besteld. Aanvankelijk heeft verdachte beweerd niet te weten wie dat bloemetje dan wél had besteld (p. 24). Als de politie hem (op p. 31) vraagt naar de naam [naam 2] zegt verdachte die al lang te kennen. Meer relevants zegt verdachte dan niet over die zogenoemde [naam 2] . Pas als de politie hem voorhoudt dat er bij de aangifte van de bloemist een briefje zit waarop het e-mailadres van degene staat waar de rekening naar toe gestuurd moet worden, namelijk [email adres] , verklaart verdachte ineens dat ' [naam 1] ' dat bloemetje voor verdachte heeft besteld.
Verdachte heeft tegenover de politie en getuigen verklaard dat hij in Groningen was vanwege zijn vader die in het UMCG zou liggen of dat die zou zijn overleden (p. 30, p. 34, p. 55, p. 60-61 en p. 66). Als de politie hem voorhoudt dat zij navraag heeft gedaan bij het UMCG en dat verdachtes vader niet in het UMCG heeft gelegen, stelt verdachte zijn verhaal bij en verklaart hij dat het om zijn niet-biologische vader zou gaan (p. 30).
Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte degene is geweest die bij aangever het bloemetje heeft besteld. Hij heeft daartoe de valse namen [naam 1] en [naam 2] met een e-mailadres opgegeven waar aangever de rekening aan kon versturen en een verhaal verteld onder het mom van een zieke vader. Door die valse informatie is aangever bewogen tot afgifte van het bloemetje zonder betaling vooraf.
Verdachtes ontkenning dat hij de bloemen heeft besteld is volstrekt ongeloofwaardig. Op het moment dat de politie verdachte twee maal confronteert met objectieve onjuistheden in zijn verklaring, namelijk over zijn vader die in het UMCG zou hebben gelegen en over de naam [naam 2] , stelt hij die verklaringen bij. Waarom de zogenoemde [naam 2] bloemen voor zijn vader zou hebben besteld, onderbouwt hij vervolgens niet. Het hof gaat er dan ook van uit dat ' [naam 2] ' niet bestaat. Daarnaast heeft verdachte zowel tegenover de politie als tegenover getuigen een verhaal verteld over een zieke of overleden vader, zodat hij degene moet zijn geweest die de bloemist heeft overgehaald het bloemetje te bezorgen vanwege zijn zieke vader.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3:
hij op 10 maart 2015 te Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels een medewerker/ster van [bedrijf 4] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide klant, waardoor voornoemde medewerkster/ster van [bedrijf 4] , werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en heeft daarmee welbewust een ander benadeeld. Hij heeft daarbij ook het in hem gestelde vertrouwen beschaamd.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan, is het hof van oordeel dat oplegging van na te melden deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden is.
Het voorwaardelijke deel van die straf is met name bedoeld om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 60,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 4 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. W.F. van Zant, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 30 juni 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.F. van Zant is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.