ECLI:NL:GHARL:2017:5591

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
K16/0430
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering inzake schot gelost door lid van arrestatieteam tijdens aanhouding

In deze zaak gaat het om een klacht van klager, die op 18 november 2015 tijdens een aanhouding door een lid van het arrestatieteam, beklaagde, in zijn buik is geraakt door een schot uit diens dienstwapen. Klager heeft de officier van justitie verzocht om vervolging van beklaagde, maar deze heeft besloten niet tot vervolging over te gaan. Klager heeft hiertegen een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft de zaak behandeld in raadkamer op 3 maart en 9 juni 2017, waarbij zowel klager als beklaagde en hun gemachtigden aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat klager ontvankelijk is in zijn beklag. De Rijksrecherche heeft onderzoek gedaan naar het incident, waaruit blijkt dat beklaagde tijdens de uitvoering van zijn functie als wachtmeester van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen. Klager heeft verklaard dat hij niet op de vlucht was en dat er geen aanleiding was om te schieten. Beklaagde heeft echter verklaard dat hij in een split second handelde en dat het schot onbewust is afgevuurd.

Het hof oordeelt dat er geen sprake is van opzet of schuld aan de zijde van beklaagde. Hoewel het hof erkent dat beklaagde een fout heeft gemaakt door het schot te lossen, is er onvoldoende bewijs dat zijn handelen aanmerkelijk onvoorzichtig was. Het hof concludeert dat de officier van justitie terecht heeft besloten om geen vervolging in te stellen. Het beklag van klager wordt dan ook afgewezen.

Uitspraak

K16/0430
Beschikking
inzake

[klager] ,

wonende te [woonplaats] ,
klager,
tegen

‘B219’,

wachtmeester der 1e klasse van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee,
domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
beklaagde,
bijgestaan door mr. K. Versteeg, advocaat te Rotterdam.
Op 11 mei 2016 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klager. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen.
Klager heeft zijn klaagschrift bij mails van 15 november 2016, 6 december 2016, 24 februari 2017, 3 maart 2017 en 5 april 2017 nader toegelicht en aangevuld.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken, alsmede de in raadkamer overgelegde stukken.
Op 3 maart 2017 en 9 juni 2017 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling op 3 maart 2017 waren klager en zijn toenmalige gemachtigde aanwezig, alsmede de advocaat-generaal. Bij de behandeling op 9 juni 2017 waren beklaagde en zijn gemachtigde aanwezig, alsmede de advocaat-generaal. Allen zijn in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft, in overeenstemming met het schriftelijk verslag, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht.

Het beklag

Klager heeft op 24 november 2015 aangifte gedaan van poging moord dan wel poging doodslag dan wel zwaar lichamelijk letsel door schuld, gepleegd door beklaagde op 18 november 2015 te Oldenzaal.
De officier van justitie heeft klager bij brief van 17 februari 2016 meegedeeld dat hij niet tot vervolging zal overgaan en nader toegelicht dat er onvoldoende bewijs aanwezig is dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan een opzettelijk dan wel culpoos delict. Er zijn geen aanwijzingen dat beklaagde is afgeweken van de ingetrainde standaard voertuigprocedure bij de aanhouding van klager en er zijn ook geen aanwijzingen dat beklaagde zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen of onvoorzichtig is opgetreden.

De beoordeling van het beklag

Klager kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
Ter zake van het feit waarop de klacht betrekking heeft, is door de Rijksrecherche een onderzoek, genaamd Cisternino, ingesteld waarvan de onderzoeksresultaten zijn gevoegd in dit dossier.
Uit bovengenoemd dossier blijkt – kort samengevat – dat beklaagde in zijn hoedanigheid als wachtmeester van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee (hierna: BSB), gedurende de uitoefening van zijn functie gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen, waardoor klager gewond is geraakt.
Incident op 18 november 2015
Op 18 november 2015 vond op verzoek van rechercheteam JIT EK Basis NL van de Eenheid Oost-Nederland een aanhouding plaats door de BSB, afdeling Aanhouding- Ondersteunings- Team van de Koninklijke Marechaussee. Tijdens de autoprocedure om klager vanuit zijn voertuig aan te kunnen houden is een schot gevallen afkomstig uit het dienstwapen van beklaagde. Hierbij is klager in zijn buik geraakt.
De verklaringen van klager
Klager is op 25 november 2015 als getuige gehoord en heeft gelijktijdig aangifte gedaan tegen beklaagde. Zakelijk weergegeven heeft klager het volgende verklaard: dat hij in zijn auto van zijn werk in Ootmarsum naar zijn vrouw reed in Enschede, die bij een vriendin was. Dat hij niet op de vlucht was en dat hij voor een stoplicht stond toen hij zag dat opeens twee bussen links en rechts van hem stopten en meerdere mannen uit deze auto’s sprongen. Klager dacht als eerste aan een arrestatieteam, omdat hij al eens eerder is aangehouden door een arrestatieteam. Daarnaast had hij op zijn werk met zijn vrouw gesproken en zij vertelde dat een vriend van hen was aangehouden. Om die reden is de vrouw van klager naar een vriendin in Enschede gegaan en daarom was klager ook onderweg naar Enschede.
Hij deed direct zijn handen in de lucht. De mannen links van hem droegen geen bivakmutsen. Hij was verstijfd en zag links van hem een man staan die een wapen op hem richtte. Ineens hoorde klager een knal van rechts. Hij zag een gat rechts van hem in zijn voorruit en zag een gat in zijn trui ter hoogte van zijn buik. Hij hield zijn handen nog steeds verstijfd omhoog en heeft het schot op dat moment niet gevoeld. Vanaf dat moment is hij aan de bestuurderszijde uit de auto gehaald. Klager kan zich niet goed herinneren op welke manier. Klager werd op de grond gelegd en voelde heel veel pijn. Klager heeft de mannen te kennen gegeven dat hij hartpatiënt is. Klager heeft verklaard dat er meerdere mensen rechtsvoor zijn auto stonden en dat zijn deur van de auto niet open was op het moment dat er werd geschoten.
Klager heeft verklaard dat er geen enkele aanleiding was om hem neer te schieten, nu hij niet op de vlucht was en hij er ook niet van bewust was dat een arrestatieteam achter hem aanzat. Klager heeft rustig door Oldenzaal gereden en kon op het moment van zijn aanhouding geen kant op.
Klager heeft in zijn klaagschrift verklaard dat beklaagde in afwijking van de protocollen heeft gehandeld, doordat hij zijn vinger op de trekker had geplaatst en vervolgens de trekker heeft overgehaald. Beklaagde dient te worden vervolgd, hetzij ter zake van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, hetzij voor enig ander strafbaar feit. Daarnaast vergemakkelijkt vervolging van beklaagde in een strafzaak de bewijspositie van klager met betrekking tot zijn claim en zal zijn bewijspositie in een civiele zaak sterker zijn.
Klager heeft in de aanvulling op zijn klaagschrift verklaard dat zijn auto niet naar achteren is gereden zoals sommige getuigen hebben verklaard. Uit de beelden blijkt niet dat de achteruitrijlichten van zijn auto aan zijn gegaan of dat de auto heeft geschokt. Twee verbalisanten hebben niets over een beweging in de auto gemeld. Daarnaast zijn op de strafzitting d.d. 4 oktober 2016 beelden getoond, waarop de aanhouding en het moment van het schot zijn te zien. Vervolgens is te zien dat beklaagde klager, die zwaar verwond is uit de auto sleurt, op straat werpt, op hem gaat zitten en hem in de boeien slaat. Uit de beelden blijkt dat beklaagde geen gezicht bedekkende kleding droeg. Daarnaast heeft beklaagde verklaard dat hij niet wist hoeveel patronen hij in zijn wapen had. Klager heeft verklaard dat deze omstandigheden er niet voor pleiten om aan te nemen dat beklaagde op professionele wijze zijn inzet heeft verricht.
Klager heeft, kort en zakelijk weergegeven, in raadkamer verklaard dat in het onderzoek, verricht door de Rijksrecherche, onvolkomenheden zitten en dat niet volgens de huidige wetgeving is gehandeld. Daarnaast heeft klager verklaard dat beklaagde zich niet aan de voertuigprocedure en aan de training heeft gehouden en hij om die redenen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waarvoor beklaagde gestraft dient te worden.
De verklaringen van beklaagde
Beklaagde is op 19 november 2015 als getuige gehoord en heeft verklaard dat er op 18 november 2015 drie verdachten moesten worden aangehouden door het arrestatieteam. Bij de eerste twee aangehouden personen is een vuurwapen aangetroffen. Beklaagde heeft verklaard dat hij ter aanhouding van de derde verdachte, te weten klager, een voertuigprocedure met zijn team zou gaan uitvoeren. Hij zat ter aanhouding van klager in de ‘pak-auto’ als bijrijder. In deze auto zaten ook B247, de bestuurder, B201 en B232. De auto van klager kwam tot stilstand op een kruising op de Beatrixstraat. Door de verkeerslichten werd een natuurlijke stop gecreëerd. Op dat moment kwam vanuit de commandantauto de opdracht om de voertuigprocedure in te zetten. Beklaagde heeft verklaard dat het zijn taak was om het autoportier te openen aan de zijde van de bijrijder. Tijdens het aanlopen naar de auto van klager bevond de rechterhand van beklaagde zich op zijn vuurwapen die aan de rechterzijde van zijn lichaam in het holster zat. Beklaagde heeft verklaard dat de voertuigprocedure geen procedure is om met getrokken vuurwapen aan te lopen om direct vuurlijnen aan te leggen. Tijdens het aanlopen naar de auto zag beklaagde dat de auto waarin klager zich bevond naar achteren reed, waardoor hij iets naar rechts week voor zijn veiligheid. Hij liep door en reikte met zijn linkerhand naar het handvat van de deur aan de kant van de bijrijder. Hij pakte de greep en de deur ging open. Hij stapte met de deur mee en kwam uit in de positie tussen de deurstijl en de voorzijde van de auto. Hij stond aan de buitenzijde van het autoportier bij de motorkap. Tijdens het opentrekken van de deur heeft hij met luide stem ‘Politie’ geroepen naar klager. Meteen daarop fixeerde hij de deur door met zijn linkerhand de bovenkant van de raamstijl vast te pakken, waardoor hij in positie tussen de motorkap en de autodeur stond. Hij trok zijn vuurwapen en nam een vuurlijn op klager aan om hem onder controle te houden. Dit alles is in een split second gebeurd; in een vloeiende beweging c.q. uitvoering van de procedure. Hij heeft verklaard dat hij meerdere keren per week deze autoprocedure toepast. Hij keek, iets gezakt door zijn knieën, door de voorruit om klager goed in beeld te krijgen. Klager had zijn armen omhoog, maar hij kon de handen van klager niet zien. Tijdens het goed zicht krijgen op klager en het moment dat hij iets door zijn knieën zakt om de vuurlijn goed aan te kunnen leggen heeft hij zijn linkerhand nog steeds op de bovenzijde van de raamlijst en zijn vuurwapen in zijn rechterhand. Op dat moment viel een schot uit zijn vuurwapen waar hij enorm van schrok. Hij begrijpt niet hoe het schot zo af heeft kunnen gaan. Er was op dat moment geen situatie of reden waarom hij zou willen schieten. Hij heeft verklaard dat hij altijd zijn wijsvinger omhoog heeft langs de slede en niet aan de trekker van zijn vuurwapen. Hij weet niet of hij zijn vinger aan de trekker van het vuurwapen had. Hij heeft verklaard dat het schot uit zijn vuurwapen onbewust is gebeurd. Nadat het schot is gevallen zijn collega’s van hem over gegaan tot aanhouding van klager door hem aan zijn handen uit de auto te halen. Klager is door collega’s onder controle gehouden en in de handboeien geslagen. Hij heeft klager medische hulp verleend en hem een spray onder zijn tong gegeven in verband met een hartkwaal. Beklaagde heeft verklaard dat het ten tijde van het incident droog en licht was. Hij heeft zijn munitie bij aanvang van zijn dienst niet geteld. Normaal gesproken doet hij zestien patronen in zijn wapen. Hij heeft verklaard dat hij alles heeft gedaan zoals hem dat is getraind en niet snapt hoe het schot heeft kunnen vallen.
Tijdens de autoprocedure was hij gekleed in een spijkerbroek en had een jasje aan met een T-shirt erover met daarop in grote letters POLICE. Hij droeg geen baret.
Hij heeft verklaard dat het ter hand nemen van zijn vuurwapen conform de autoprocedure is zoals deze is geleerd en wordt toegepast in de praktijk.
Alvorens beklaagde in raadkamer is gehoord, heeft de voorzitter via de advocaat-generaal en bij beklaagde geverifieerd of beklaagde de in het dossier aangeduide ‘B219’ is. Zowel de advocaat-generaal als beklaagde hebben dit in raadkamer bevestigd.
Beklaagde heeft in raadkamer verklaard dat hij niet meer exact weet hoe zijn diensten eruit zagen voorafgaand aan de aanhouding van klager. Beklaagde denkt dat hij rond 4:00 uur is opgestaan en weet nog dat hij de dag voor de aanhouding van klager ook dienst had.
Beklaagde heeft verklaard dat hij een coördinerende rol had tijdens de aanhouding van klager. De voertuigprocedure is een standaard ingetrainde procedure waar mee wordt gewerkt. Indien van de standaard procedure wordt afgeweken, dan worden daar onderling afspraken over gemaakt. Hij heeft verklaard dat het in zijn visie een belangrijk gegeven was dat de auto bewoog, omdat hij mede om die reden een vuurlijn heeft aangelegd, alsmede omdat hij eerder bij de auto was dan zijn collega aan de linkerzijde, te weten B232.
Het militaire lid van de Beklagkamer heeft beklaagde in raadkamer onder andere voorgehouden dat de sectiecommandant, B185, heeft verklaard dat beklaagde hem te kennen had gegeven dat hij had mis gegrepen bij het openen van het portier. Beklaagde heeft in raadkamer verklaard dat hij bij zijn verklaring blijft die hij rechtstreeks heeft afgelegd als getuige en dat hij zich niet kan herinneren dat hij heeft mis gegrepen.
Beklaagde heeft verklaard dat hij kwam aanlopen en zag dat de auto nog in beweging was, dat hij door liep, naar de deurklink greep, de deur open heeft getrokken en in een vloeiende beweging zijn vuurwapen heeft getrokken. Beklaagde heeft verklaard dat hij als eerste zijn wapen heeft getrokken, omdat hij als eerste bij het voertuig was.
Beklaagde heeft verklaard dat hij erop getraind is dat hij zijn vinger op de slede heeft. Beklaagde heeft verklaard dat zijn vinger waarschijnlijk bij de trekker heeft gezeten, maar dat het giswerk blijft waar het fout is gegaan. Beklaagde heeft verklaard dat hij schrok van het schot en pas merkte dat hij een schot had gelost door de terugslag van zijn wapen, het inslaan van de kogel en de reactie van klager.
Met betrekking tot het aanleggen van de vuurlijn heeft beklaagde als volgt verklaard. Bij deze procedures gaat het erom dat personen van het arrestatieteam zo snel mogelijk controle hebben over de verdachte op dat moment. De leden proberen zo veel mogelijk de risico’s uit te sluiten, maar risico’s zijn soms onvermijdelijk. Als teamlid van een arrestatie heeft men een bepaalde verantwoordelijkheid en hierbinnen valt ook dat je zelf kunt bepalen wanneer je een vuurlijn aanlegt. Beklaagde heeft de vuurlijn aangelegd, omdat hij als eerste bij de auto van klager was en er toen nog geen controle over klager was. De auto bewoog naar achteren en het was niet duidelijk wat klager achter het stuur deed. Beklaagde kon niet verklaren dat het voertuig naar achteren reed, maar hij zag wel dat de auto naar achteren bewoog.
Beklaagde gaf aan dat het hem nog nooit eerder is overkomen dat hij een onbedoeld schot heeft gelost. Hij heeft in raadkamer nogmaals aangegeven dat hij geen reden had om te schieten. Hij is door collega’s er nog nooit op gewezen dat hij zijn vinger verkeerd had zitten tijdens een procedure of een oefening. Hij heeft verklaard dat hij door onderhavig incident bewuster van zijn handelen is geworden.
De gemachtigde van beklaagde heeft, kort en zakelijk weergegeven, in raadkamer verklaard dat vervolging niet haalbaar en opportuun is. De gemachtigde van beklaagde heeft verklaard dat er geen sprake is van opzet of schuld in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Uit de verklaringen uit het dossier blijkt dat beklaagde en zijn collega’s hebben gehandeld conform de voertuigprocedure van het arrestatieteam. Afgezien van het onbewuste schot was het gedrag van beklaagde conform de procedure. Daarnaast heeft het gebeuren zich in een korte tijdspanne afgespeeld. Hoewel het schot grote gevolgen heeft gehad voor klager, is geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag aan de zijde van beklaagde. Daarnaast is vervolging niet opportuun, omdat er door het Ministerie van Defensie civiele aansprakelijkheid is erkend en klager een tegemoetkoming in de geleden schade en kosten heeft ontvangen, te weten een bedrag van € 15.000,--. Daarnaast heeft de rechtbank Overijssel in het voordeel van klager rekening gehouden met de omstandigheid dat hij tijdens zijn aanhouding is neergeschoten en gewond is geraakt.
Beklaagde en zijn gemachtigde zijn van mening dat er geen sprake is van aanmerkelijke schuld aan de zijde van beklaagde en menen dat het beklag ongegrond verklaard dient te worden.
Getuigenverklaringen
Getuige B185, de sectiecommandant, heeft op 18 november 2015 verklaard dat hij zicht had op de aanhouding. De getuige heeft verklaard dat het voertuig waarin klager zich bevond door een natuurlijke stop voor de stoplichten tot stilstand kwam. Conform de procedure wordt het dienstpistool getrokken na het opentrekken van het autoportier. De getuige heeft verklaard dat dit tijdens deze concrete aanhouding ook de procedure was gezien de voorinformatie dat klager kon beschikken over een vuurwapen. De getuige hoorde op het moment dat zijn teamleden, te weten B201 en B219 (aan de rechterzijde van het voertuig) en B247 en B232 (aan de linkerzijde van het voertuig) bij het voertuig waren en de deuren (aan de linker- en rechterzijde) openden plotseling een schot. De getuige wist op dat moment niet wie er had geschoten. Vanuit het gezichtspunt van de getuige had hij het vermoeden dat beklaagde het schot had afgevuurd. Klager werd vervolgens door collega’s uit de auto getrokken, aangehouden en geboeid. Vervolgens zijn zij tot hulpverlening overgegaan. De getuige heeft aan beklaagde gevraagd waarom hij het schot had gelost, waarop beklaagde hem te kennen gaf dat het een ongewild schot was. Beklaagde verklaarde dat tijdens het aanlopen het voertuig van klager een stukje achteruit ging. De getuige heeft verklaard dat hij dit ook heeft waargenomen. De getuige zag dat beklaagde achterom keek en dat de auto een stukje achteruit ging. Beklaagde heeft tegenover de getuige verklaard dat hij de rechter voorportier wilde openen en dat hij ‘misgreep’. Vervolgens wist beklaagde het portier toch te openen. Tijdens die beweging van het openen van de deur heeft beklaagde kennelijk de trekker overgehaald in een soort reflex. Beklaagde heeft verklaard dat dit een ongewild schot was en dat er geen sprake was van een dreiging.
Getuige B201, een teamlid van beklaagde, heeft op 30 november 2015 verklaard dat hij met beklaagde naar de rechterzijde van het voertuig waar klager zich in bevond is gelopen. Beklaagde liep voor de getuige en trok de bijrijdersdeur open. De getuige had de taak om op de achterbank te kijken. De getuige stond aan de achterkant van het voertuig van klager. Toen hij op de achterbank keek door het raam, hoorde hij een schot afgaan. De getuige zag beklaagde bij het rechtervoorwiel van het voertuig van klager staan met zijn vuurwapen in zijn rechterhand. Beklaagde en de getuige keken elkaar aan en de getuige had meteen door dat beklaagde degene was die het schot had gelost. De getuige heeft verklaard dat de aanhouding volgens de juiste aangeleerde procedure is verlopen. De getuige heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat het voertuig van klager bewoog ten tijde van het incident.
De getuige heeft verklaard dat normaal de procedure zo is dat als er één inzittende is, één van de collega’s aan de bestuurderszijde zijn vuurwapen trekt en een vuurlijn aanlegt. Het kan zo zijn dat als er aan de bestuurderszijde nog geen controle is, bijvoorbeeld wanneer de deur aan de bestuurderszijde nog niet open is of het voertuig beweegt, de collega aan de bijrijderszijde zijn vuurwapen trekt en een vuurlijn aanlegt om deze controle al wel te krijgen totdat deze wordt overgenomen door de collega aan de bestuurderszijde. Dit duurt altijd maar een fractie van een seconde. Beklaagde stond ter hoogte van het rechtervoorwiel en had het portier aan de bijrijderszijde geopend. De getuige heeft verklaard dat normaliter de positie van beklaagde dichter bij de deur was, waardoor het zou kunnen zijn dat het voertuig iets naar achteren is gegaan.
Getuige B232, een teamlid van beklaagde, heeft op 3 december 2015 verklaard dat hij links aanliep naar het voertuig waar klager zich in bevond. De getuige zag dat het voertuig van klager nog in beweging was, doordat het voertuig stapvoets achterwaarts rolde. De getuige zag dat klager veel in beweging was en om zich heen aan het kijken was. Doordat het voertuig van klager nog in beweging was, wist de getuige niet wat de intenties waren van klager. Het leek erop dat klager nog bezig was met handelingen met het voertuig. De getuige gaf een attentieklap op het raam en riep: ‘Politie, handen omhoog!’ Klager keek de getuige aan. De getuige opende vervolgens met zijn linkerhand het portier en op dat moment viel een schot. De getuige had op dat moment zelf zijn vuurwapen nog niet getrokken. De getuige heeft verklaard dat hij normaliter zijn vuurwapen pas trekt op het moment dat het portier open is en geblokt dan wel stabiel is. De getuige heeft verklaard niet te weten waarom beklaagde zijn vuurwapen heeft getrokken.
De getuige heeft verklaard dat de teamleden zelf beslissen wanneer zij een vuurlijn aanleggen. Indien het nodig wordt geacht, wordt een vuurlijn aangelegd. De getuige heeft verklaard dat dit ook zo wordt aangeleerd.
Getuige [getuige] , buurtbewoner, heeft verklaard dat hij vanuit zijn woning sirenes en een knal hoorde. De getuige heeft een aantal foto’s gemaakt van de voertuigen die op de weg stonden. De getuige heeft deze foto’s aan de politie overgelegd en de foto’s zijn in het dossier gevoegd.
Onderzoek
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft een rapport, genaamd ‘Technisch en vergelijkend wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Oldenzaal op
van het Nederlands Forensisch Instituut’ d.d. 25 januari 2016 opgemaakt. Uit dit onderzoek blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat het schot is afgegaan door het overhalen van de trekker dan dat het schot is afgegaan door een andere manipulatie van het pistool.
Uit het dossier blijkt dat beklaagde ten tijde van het incident voldeed aan de eisen, gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie.
Uit het proces-verbaal sporenonderzoek personenauto, opgemaakt op 15 december 2015, blijkt dat een verbalisant heeft bekeken wat de vermoedelijke positie van beklaagde moet zijn geweest tijdens het schot. In de voorruit van klagers auto troffen verbalisanten een kogelgat aan. Dit kogelgat bevond zich, gezien vanuit de binnenzijde van het voertuig, aan de rechterzijde van de ruit op een afstand van 44 centimeter van de dakrand en 29 centimeter van de rechter raamstijl. De verbalisant heeft bij het onderzoek zijn rechterhand als een pistool langs de sondeerstaaf gehouden om te zien wat de vermoedelijke positie van beklaagde moet zijn geweest tijdens het schot. Hieruit bleek dat beklaagde bij een ‘normale’ schiethouding dicht bij het voertuig moet hebben gestaan, omdat de kogelbaan schuin omlaag ging.
Uit het proces-verbaal onderzoek wapen, opgemaakt op 16 december 2015, blijkt dat een verbalisant zag dat er veertien patronen in het patroonmagazijn van het wapen van beklaagde zaten. In het patroonmagazijn is plaats voor zeventien patronen. Het vuurwapen is door de verbalisant gecontroleerd op het goed functioneren van het wapen. De verbalisant heeft gerelateerd dat alle hoofdonderdelen aanwezig waren.
Uit een medische verklaring, opgemaakt op 18 november 2015, blijkt dat klager een schotwond had. De ingang van de (schot)wond bevond zich aan de voorzijde van de linker onderbuik van klager en de uitgang van de (schot)wond bevond zich in de linker zij van klager. Het betrof een in- en uitschot wond.
Op 18 november 2015 heeft een teamlid van het observatieteam een film gemaakt van de aanhouding van klager. Deze film is op een DVD gebrand en is in het dossier gevoegd. Het hof heeft de beelden bekeken en de beelden zijn op 3 maart 2017 in raadkamer getoond.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het beklag ongegrond is en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof is uit de feiten en omstandigheden niet gebleken van bloot opzet van beklaagde op de dood van klager of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij klager noch dat beklaagde zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans daarop, waardoor ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Naar het oordeel van het hof zal een later oordelende strafrechter derhalve niet tot een bewezenverklaring ter zake van poging moord, poging doodslag dan wel poging zware mishandeling kunnen komen.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat beklaagde in strijd met de voorschriften heeft gehandeld door een schot te lossen in de richting van klager. Beklaagde heeft naar het oordeel van het hof hierbij een fout gemaakt. De vraag is echter of er aanwijzingen zijn dat het handelen van beklaagde in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig is geweest en een bevel vervolging gegeven dient te worden ter zake van het strafbare feit van veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Voorop staat dat sprake is geweest van een voorval met ernstige gevolgen die hoogstwaarschijnlijk diep hebben ingegrepen in het leven van klager. Die gevolgen zijn op zichzelf echter niet bepalend voor de vraag of beklaagde in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig is geweest.
Onder schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht wordt een min of meer grove of tenminste aanmerkelijke schuld verstaan. De vraag is of aan beklaagde een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt. Had beklaagde anders moeten handelen (vermijdbaarheid) en kon hij ook anders handelen (verwijtbaarheid). De standaard waaraan gedrag wordt afgemeten wordt bovendien mede bepaald door de zogenaamde Garantenstellung, waarbij van personen in bepaalde situaties hogere eisen mogen worden gesteld. Dit is ook in beklaagdes situatie het geval. Beklaagde is een geoefend en ervaren BSB’er en lid van een AT, waardoor van hem in onderhavige situatie meer mag worden verwacht dan van bijvoorbeeld een gewone politieagent. Het beroep van beklaagde vraagt om voortdurende alertheid, oordeelsvorming en accuratesse onder stressvolle situaties waarin snel moet worden gehandeld, in het bijzonder met vuurwapens. Van hem kan echter niet meer worden gevergd dan van de gemiddelde leden van zijn beroepsgroep.
Voor het hof staat vast dat beklaagde heeft geschoten en dat dit gezien kan worden als een fout aan zijn zijde. Het hof is echter van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat beklaagde in het geheel gezien in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld. Dit zou in het licht van bijkomende omstandigheden anders kunnen zijn. Van die bijkomende omstandigheden is in onderhavig geval niet gebleken. Het hof acht aannemelijk dat de auto waar klager zich in bevond in beweging was, nu meerdere getuigen dit hebben verklaard. Daarnaast is op de beelden te zien dat het gebeuren zich in een zeer korte tijdspanne heeft afgespeeld en beklaagde als eerste bij de auto van klager was. Dat beklaagde heeft besloten om vanuit zijn positie toen meteen een vuurlijn aan te leggen, acht het hof gelet op de omstandigheden – de beweging van het voertuig, het kennelijke handelen van klager en het nog ontbrekende zicht op diens handen – begrijpelijk. Daarmee heeft beklaagde niet in strijd gehandeld met de arrestatieprocedures. Beklaagde stelt dat hij zijn vinger altijd langs de slede van het dienstwapen en dus niet bij de trekker houdt bij het aanleggen van een vuurlijn. Een objectieve verklaring waarom desondanks toch het schot is afgegaan – anders dan dat het zeer waarschijnlijk door het trekken aan de trekker is geweest – is er niet en kan naar het oordeel van het hof ook niet worden achterhaald. Aannemelijk is dat beklaagde in onderhavige situatie toch onbewust zijn vinger aan de trekker heeft gehad en deze zonder het te willen heeft overgehaald. Bijkomende feiten of omstandigheden die zouden kunnen wijzen op aanmerkelijk verwijtbaar handelen door beklaagde zijn er echter niet.
Concluderend is het hof van oordeel dat beklaagde, afgezien van het door hem onbedoeld geloste schot, conform de procedure heeft gehandeld net als de andere leden van het arrestatieteam. Hoewel beklaagde dit schot niet had moeten lossen, kan gelet op het voorgaande niet worden gezegd dat hem op grond daarvan een zodanig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in strafrechtelijke zin oplevert.
De officier van justitie heeft in deze een juiste beslissing genomen.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is. Er wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. A.W.M. Elders, raadsheer en commodore (tit.) mr. P.T. Heblij, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
op 3 juli 2017 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.