ECLI:NL:GHARL:2017:5579

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
200.209.954/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en veiligheidsinstructies in de farmaceutische sector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Astellas Pharma Europe B.V. tegen een beschikking van de kantonrechter in Assen, waarin het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] werd afgewezen. Astellas verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder], die op 23 februari 2016 in strijd met veiligheidsinstructies handelde door zichzelf op een pallet te laten liften met een vorkheftruck. Het hof oordeelt dat niet ieder ondoordacht handelen automatisch leidt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechter moet een afweging maken of voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid van de werkgever gevergd kan worden. Het hof concludeert dat Astellas niet heeft aangetoond dat er een duidelijk sanctiebeleid was en dat [verweerder] niet eerder was gewaarschuwd voor zijn gedrag. Gezien het lange dienstverband van [verweerder] en het feit dat hij niet eerder op onveilig gedrag was aangesproken, oordeelt het hof dat de kantonrechter terecht de ontbinding heeft afgewezen. De beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd en Astellas wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.209.954/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, 4987323 en 5129416)
beschikking van 3 juli 2017
in de zaak van
Astellas Pharma Europe B.V.,
gevestigd te Leiden, tevens kantoorhoudend te Meppel,
verzoekster in het principaal hoger beroep, verweerster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek,
hierna:
Astellas,
advocaat: mr. M.H. de Werd,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep, verzoeker in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, verzoeker in het tegenverzoek,
hierna:
[verweerder],
advocaat: mr. L. Wimmenhove.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikkingen van
16 juni 2016 en 9 januari 2017 die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 14 februari 2017;
- het verweerschrift, tevens beroepschrift in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [verweerder] ;
- het verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van Astellas, met een productie;
- de mondelinge behandeling op 19 mei 2017, waarbij namens beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op
3 juli 2017 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
Astellas verzoekt het hof te oordelen dat haar ontbindingsverzoek ten onrechte is afgewezen en:
- te bepalen dat de arbeidsovereenkomst tegen een zo vroeg mogelijke datum eindigt,
- voor recht te verklaren dat geen transitievergoeding verschuldigd is wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] ,
- de proceskosten in eerste aanleg te compenseren en [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van de door Astellas betaalde proceskosten van eerste aanleg,
onder veroordeling van [verweerder] in de kosten van het hoger beroep.
2.4
Voor het geval het hof overgaat tot bepaling van een datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, verzoekt [verweerder] in incidenteel hoger beroep daarbij rekening te houden met de opzegtermijn, te benoemen dat de transitievergoeding van € 62.391,69 bruto verschuldigd is en hem een billijke vergoeding toe te kennen, onder veroordeling van Astellas in de kosten van beide instanties.

3.De feiten

3.1
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten in de tussenbeschikking van 16 juni 2016 is geen beroepsgrond gericht. Aangevuld met wat in hoger beroep nog is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
3.2
Astellas is een internationale farmaceutische onderneming met meerdere dochterondernemingen in Europa. In Nederland zijn vier Astellas-onderdelen gevestigd, waaronder de fabriek in Meppel.
3.3
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is op 15 augustus 1988 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Astellas, laatstelijk in de functie van Expediënt – Warehouse Operator in de fabriek in Meppel tegen een salaris (per 2017) van € 3.877,- bruto per maand, exclusief 8 % vakantietoeslag en overige emolumenten. [verweerder] is vanuit zijn functie onder meer (mede)verantwoordelijk voor de opslag van de goederen.
3.4
Binnen Astellas staat veiligheid zeer hoog in het vaandel. Voor werknemers geldt een streng voorgeschreven beleid ten aanzien van het volgen van (veiligheids-) regels, procedures en voorschriften. Het personeel van Astellas wordt voortdurend op de hoogte gebracht en getraind in de verschillende na te leven procedures en protocollen. Ook [verweerder] is in dit verband veelvuldig getraind. Ook is hij een aantal malen aanwezig geweest bij door het management uitgevoerde 'Veiligheids Oriëntatie Rondes' in de fabriek.
3.5
In maart/april 2015 is in de fabriek in Meppel een nieuw opslagsysteem geïntroduceerd. Met dit 'Shuttle Storage Systeem' wordt de opslagcapaciteit vergroot doordat pallets met goederen met behulp van een vorkheftruck op een van de horizontale liggers van het systeem worden gezet, waarna de zogenaamde “UPC-shuttle” met behulp van een afstandsbediening naar de pallets wordt gestuurd en de pallets vervolgens verder in het Storage Systeem transporteert. Bij dit systeem hoort een speciaal voor dit systeem ontworpen bergwagen die ontstane problemen in het opslagsysteem ontstaan kan verhelpen. Het is de medewerkers verplicht gesteld om bij problemen met het systeem deze bergwagen te gebruiken. De medewerkers, waaronder [verweerder] , hebben op 3 juli 2015 een training gevolgd voor het gebruik van het nieuwe systeem en de bergwagen.
3.6
Op 23 februari 2016 heeft er een incident in het opslagsysteem plaatsgevonden. Medewerker [X] heeft een pallet van een vlonder op de bovenste ligger van het Shuttle Storage System (circa 3,47 meter hoog) laten vallen. Na enige discussie over de oplossing van dit probleem tussen de werknemers ter plaatse ( [X] en [Y] , en kort daarna ook [verweerder] en [Z] ) is [verweerder] - op eigen voorstel - op een lege pallet gaan staan die op de lepels van een vorkheftruck was geplaatst en hij heeft zich zo naar de bovenste etage van het opslagsysteem laten heffen (circa 2.40 meter hoog) om de omgevallen pallet te verwijderen. Hierbij heeft hij - staande op de omhoog geheven lege pallet - 32 dozen overgeladen op een tweede lege pallet die met behulp van een tweede vorkheftruck omhoog was gebracht. [verweerder] was bij deze actie niet gezekerd of vastgesnoerd. [Y] en [X] hebben over dit incident op 7 april 2016 verklaard dat zij van plan waren de bergwagen in te zetten, maar dat [verweerder] aangaf het wel even snel op te lossen met behulp van een pallet op de lepels van de vorkheftruck.
3.7
[verweerder] heeft dit incident niet bij zijn leidinggevende [leidinggevende] gemeld. [leidinggevende] kreeg een melding uit het systeem dat een pallet was vastgelopen en heeft vervolgens navraag gedaan bij voornoemde collega’s. [leidinggevende] heeft [verweerder] vervolgens geconfronteerd met zijn bevindingen op 25 februari 2016. [verweerder] is na afloop van dit gesprek op non-actief gesteld.
3.8
Bij e-mailbericht van 28 februari 2016 heeft [verweerder] onder meer het volgende aan [leidinggevende] geschreven:
"Hierbij wil ik jouw mijn oprechte excuses aanbieden omdat ik door een impulsieve goed bedoelde handeling, doch achteraf ondoordacht handelen zonder veiligheid op de juiste manier na te leven, jouw en Astellas in een onplezierige positie heb gebracht. Wat geleid heeft tot een slecht nieuws gesprek met mij, en het in gevaar brengen van de goede naam van Astellas Meppel. (…) Een slecht nieuws gesprek kan leiden tot het totaal dicht slaan van diegene waar het slecht nieuws gesprek mee gevoerd wordt, of het ondoordacht in de verdediging te gaan. Zoals je hebt gemerkt is dat ook bij mij gebeurt. Wat heeft geleid tot verkeerde woord keuzes, verkeerde uitspraken en eventuele voorbarige conclusies van mijn kant. Dit betreurt mij ten zeerste. Dat is absoluut niet mijn intentie geweest. Integendeel! Het is juist goed dat mijn goed bedoelde oplossingsgericht “willen” handelen, achteraf een toch onveilige manier van handelen bleek en bekend is geworden. In mijn ogen was dit qua omvallen van een pallet in de shuttle stelling de eerste keer, en die is door mij te onveilig opgelost. (…) Het lijkt nu dat ik niet bezig ben met veiligheid, echter staat veiligheid heel erg hoog op mijn lijst."
3.9
Astellas heeft [verweerder] uitgenodigd voor een vervolggesprek op 3 maart 2016, dat niet kon doorgaan omdat [verweerder] die dag wegens hartklachten in het ziekenhuis is opgenomen. Nadat de bedrijfsarts op 8 maart 2016 had geoordeeld dat [verweerder] tot een gesprek in staat was, heeft dit gesprek vervolgens op 10 maart 2016 plaatsgevonden. Astellas heeft [verweerder] tijdens dit gesprek meegedeeld dat zij naar een beëindiging van het dienstverband streeft vanwege het incident op 23 februari 2016 en dit is bij brief van diezelfde dag aan [verweerder] bevestigd. Daarbij heeft Astellas een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband aangeboden. [verweerder] heeft hierop niet gereageerd.
3.1
Bij e-mailbericht van 24 maart 2016 heeft [verweerder] Astellas bericht dat hij, zoals Astellas weet, met ingang van 3 maart 2016 ziek is gemeld, dat hij het niet eens is met zijn non-actiefstelling en zich beschikbaar houdt voor werk op het moment dat hij beter is.
3.11
Astellas heeft hierop gereageerd bij e-mail van 25 maart 2016 en daarin onder meer kenbaar gemaakt dat zij niet van het aanbod van [verweerder] gebruik zal maken, omdat zij binnen afzienbare tijd de ontbindingsprocedure start.
3.12
De bedrijfsarts heeft op 1 april 2016 geconstateerd dat [verweerder] op 3-4 maart arbeidsongeschikt was, maar dat hiervan op 8 maart 2016 en op 1 april 2016 geen sprake was.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
Astellas heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] , gelet op diens ernstig verwijtbaar handelen op de kortst mogelijke termijn, te ontbinden, primair op de e-grond en subsidiair op de g-grond. Tevens heeft Astellas verzocht te bepalen dat [verweerder] geen recht heeft op de transitievergoeding, onder compensatie van de proceskosten.
4.2
[verweerder] heeft afwijzing van dit verzoek bepleit en bij tegenverzoek verzocht Astellas te veroordelen hem toe te laten tot zijn bedongen werkzaamheden op straffe van een dwangsom.
4.3
De kantonrechter heeft in zijn tussenbeschikking van 16 juni 2016 overwogen dat Astellas aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd het incident op 23 februari 2016 en daarnaast een haar eind maart 2016 bekend geworden incident dat zich op 28 januari 2016 heeft voorgedaan en waarbij [verweerder] ook in strijd met de veiligheidsvoorschriften heeft gehandeld.
De kantonrechter heeft overwogen dat het verwijt met betrekking tot het incident op
23 februari 2016 niet zodanig is dat van Astellas in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten, gelet op het feit dat dit het eerste incident met het nieuwe systeem was en [verweerder] alleen zijn collega's wilde helpen. Ook acht de kantonrechter het van belang dat niet is gebleken dat [verweerder] gedurende zijn bijna 28-jarige dienstverband een eerdere waarschuwing op dit gebied heeft gehad. Dat kan anders zijn indien de door Astellas gestelde toedracht van het eerdere incident komt vast te staan, omdat dan vast staat dat [verweerder] kort na elkaar tot twee keer toe in strijd met de veiligheidsvoorschriften heeft gehandeld.
De kantonrechter heeft Astellas toegelaten te bewijzen dat [verweerder] op 28 januari 2016 [Z] heeft geïnstrueerd om op de lepels van de vorkheftruck te gaan staan en dat [verweerder] deze [Z] vervolgens, niet vastgemaakt of gezekerd, staande op de lepels en met een stoel via de vorkheftruck omhoog heeft gelift tot een hoogte van ongeveer 3,5 meter.
4.4
Na verhoor van de getuigen [Y] , [Z] en [leidinggevende] in enquête en verhoor van [verweerder] in contra-enquête heeft de kantonrechter in zijn eindbeschikking geoordeeld dat de door Astellas gestelde toedracht niet is komen vast te staan en dat de werkelijke toedracht niet dusdanig gevaarzettend was dat dit de ontbinding op de e-grond in de context van het voorval rechtvaardigt. Evenmin ziet de kantonrechter aanleiding voor ontbinding op de g-grond. Dat [verweerder] collega's heeft betrokken bij zijn handelingen en na de incidenten heeft gelogen dan wel geen schuldbewustzijn en inzicht heeft getoond, levert, mede gelet op het lange dienstverband, niet een zodanig onherstelbare vertrouwensbreuk op dat van Astellas niet gevergd kan worden de overeenkomst te laten voortduren.
4.5
De kantonrechter heeft het verzoek van Astellas afgewezen en haar veroordeeld om [verweerder] toe te laten tot zijn werk op straffe van een dwangsom, en Astellas veroordeeld in de proceskosten van de procedure op haar verzoek en op het tegenverzoek van [verweerder] .

5.De beoordeling in hoger beroep

in principaal hoger beroep
5.1
Astellas heeft in principaal hoger beroep acht gronden voor beroep aangevoerd. De eerste zeven daarvan richten zich tegen de afwijzing van haar ontbindingsverzoek op de e- dan wel g-grond en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. In grond 8 klaagt Astellas erover dat de kantonrechter ten onrechte de proceskosten niet heeft gecompenseerd en haar in de kosten heeft veroordeeld.
Het hof zal de eerste zeven gronden gezamenlijk bespreken.
5.2
Vast staat dat [verweerder] op 23 februari 2016 niet de bergwagen heeft ingezet die door Astellas is voorgeschreven als hulpmiddel bij een incident zoals toen aan de orde was. In plaats daarvan heeft hij zichzelf, staande op een pallet, door een collega met een heftruck laten liften langs een open stelling zonder dat hij zich gezekerd had. Daarmee heeft [verweerder] ontegenzeggelijk en zonder daadwerkelijke noodzaak het risico op een ongeluk in het leven geroepen. Op zichzelf is dat gedrag verwijtbaar, zeker in een werkomgeving waarin de werkgever grote aandacht heeft voor veiligheid, niet alleen met betrekking tot het productieproces maar ook met betrekking tot hulpmiddelen en arbeidsomstandigheden. Astellas heeft onweersproken gesteld dat tijdens heftrucktrainingen aan de orde komt dat het liften van personen verboden is, en dat op de werkvloer waarschuwingsstickers aanwezig zijn die dat verbod weergeven.
Echter niet ieder dom, althans ondoordacht en in strijd met veiligheidsinstructies handelen rechtvaardigt automatisch ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond. Het verwijtbare handelen moet ook van dien aard zijn dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever gevergd kan worden en dat vereist van de rechter een afweging op maat.
5.3
Het hof acht van belang dat niet is gebleken dat er voor het handelen en nemen van risico's als hier aan de orde een duidelijk sanctiebeleid binnen Astellas geldt. Daar naar gevraagd door het hof heeft Astellas gewezen op haar bedrijfs-cao die een oplopende reeks aan sancties kent, van waarschuwing tot ontslag. Het opsommen van diverse sancties is evenwel nog geen duidelijk sanctiebeleid. Ter zitting heeft Astellas ook verklaard dat er in het verleden, behoudens fouten rond het productieproces van medicijnen zoals het vervalsen van een weegbon, geen gevallen zijn geweest die vergelijkbaar zijn met de verwijten die [verweerder] worden gemaakt.
Het hof acht het genoemde voorbeeld van de fout bij het productieproces van medicijnen van andere orde dan het creëren van een gevaar voor zichzelf bij het oplossen van een probleem door een omgevallen pallet in het magazijn. Van een algeheel zero tolerancebeleid is niet gebleken. Gelet op wat Astellas over het sanctiebeleid te berde heeft gebracht is het hof van oordeel dat [verweerder] niet op die grond wist of behoorde te weten dat Astellas hem als gevolg van zijn handelwijze op 23 februari 2016 zonder meer zou ontslaan.
Van een eerdere waarschuwing, waardoor hij daar wel op voorbereid kon zijn, is evenmin gebleken. Met een waarschuwing als hier bedoeld staat, anders dan Astellas heeft betoogd, niet gelijk dat zijn collega's [Y] en/of [X] hem erop wezen dat de door [verweerder] gekozen 'snelle methode' niet mocht en dat de bergwagen gebruikt moest worden. Dit was immers geen waarschuwing in de disciplinaire sfeer.
5.4
Het hof acht voorts, evenals de kantonrechter, van belang dat [verweerder] een dienstverband had van bijna 28 jaar, waarin hij niet eerder is aangesproken op onveilig gedrag. Ter zitting heeft Astellas nog bevestigd dat er een aantal keren per jaar functionerings- of beoordelingsgesprekken worden gehouden waarin met betrekking tot [verweerder] geen problematiek naar voren is gekomen.
Ook deelt het hof met de kantonrechter het gezichtspunt dat de handelwijze van [verweerder] niet zijn eigen belang diende.
5.5
Eerst later is Astellas ermee bekend geraakt dat [verweerder] ook was betrokken bij een vergelijkbaar liftincident op 28 januari 2016, ongeveer een maand voorafgaande aan het hiervoor besproken incident. Volgens Astellas heeft [verweerder] toen zijn collega [Z] geïnstrueerd om op de lepels van een vorkheftruck te gaan staan, waarna [verweerder] deze [Z] , die niet gezekerd was, langs het kantoor heeft gelift, samen met een stoel die [Z] op het dak van dat kantoor moest leggen. In zijn verweerschrift heeft [verweerder] die toedracht betwist en gesteld dat hijzelf via een ladder op het dak van het kantoor geklommen was en dat [Z] met de vorkheftruck alleen de stoel heeft gelift, zodat [verweerder] deze op het dak kon leggen. Daarop heeft Astellas als productie 23 een door [Z] ondertekende schriftelijke verklaring gedateerd 4 mei 2016 overgelegd, waaruit blijkt dat [verweerder] de heftruck heeft bediend waarmee [Z] , staande op de lepels, met de stoel is gelift.
De kantonrechter heeft vervolgens aan Astellas bewijs van haar stelling opgedragen zoals in de laatste zin van 4.3 is vermeld: dat [verweerder] op 28 januari 2016 [Z] heeft geïnstrueerd om op de lepels van de vorkheftruck te gaan staan en dat [verweerder] deze [Z] vervolgens, niet vastgemaakt of gezekerd, staande op de lepels en met een stoel via de vorkheftruck omhoog heeft gelift tot een hoogte van ongeveer 3,5 meter.
5.6
Uit de getuigenverklaring van [Z] , die tot 10 maart 2016 bij Astellas heeft gewerkt en dus niet meer bij haar werkzaam was ten tijde van zijn verhoor als getuige maar ook niet meer ten tijde van het ondertekenen van de in de vorige overweging bedoelde verklaring, komt naar voren dat hij niet op de lepels, maar op een pallet is gestapt die op de lepels van de vorkheftruck lag en waarop zich ook de bewuste stoel bevond. Hij deed dat uit zichzelf, zonder voorafgaande instructie van [verweerder] . [verweerder] heeft de pallet met [Z] en de stoel gelift tot het dak van het kantoor. [Z] was niet gezekerd. De verklaring van
4 mei 2016 heeft [Z] niet opgesteld. Dat is door [leidinggevende] gebeurd nadat deze hem had gebeld. [Z] heeft getekend omdat hij niet naar de rechtbank wilde.
[leidinggevende] heeft als getuige verklaard dat hij van [Y] over dit incident had gehoord. [leidinggevende] heeft met [Z] over het incident gesproken en hoorde van hem dat [Z] op de pallet is gaan staan, is gelift door [verweerder] en de stoel op het dak heeft gelegd. [leidinggevende] weet niet of [Z] heeft gezegd dat hij al dan niet geïnstrueerd was door [verweerder] .
[Y] heeft als getuige verklaard:
"Ik weet niet of [Z] uit eigen beweging op de pallet is gaan staan of dat hij dat deed op instructie van [verweerder] . Ik verklaar dat toen ik aan kwam rijden, [verweerder] tegen [Z] gezegd heeft: ga er maar op staan."
5.7
Uit deze verklaringen blijkt dat [Z] niet op de lepels, maar op een pallet is gelift. Dat [verweerder] [Z] daartoe instructie zou hebben gegeven wordt ontkend door [Z] zelf, terwijl [leidinggevende] niet weet of hij daarover eerder iets van [Z] heeft gehoord. De verklaring van [Y] op dit punt is niet concludent. De kantonrechter heeft Astellas naar het oordeel van het hof terecht niet geslaagd geacht in het opgedragen bewijs van haar stelling.
5.8
Dat neemt echter niet weg dat [verweerder] wel degelijk en in strijd met hem bekende veiligheidsinstructies [Z] met een vorkheftruck heeft gelift terwijl deze niet gezekerd op een pallet stond, en dat [verweerder] daaromtrent in zijn verweerschrift een onjuiste, althans zeer onvolledige stelling heeft ingenomen. [verweerder] is vele maanden later, op 9 december 2016, in contra-enquête als getuige gehoord en heeft toen erkend dat hij [Z] , die volgens hem uit eigen beweging op de pallet is gaan staan, heeft gelift. Hij heeft toegevoegd dat hij later zag dat de stoel nog niet volledig uit het zicht was en dat hij daarom met de ladder naar boven is gegaan om de stoel volledig uit het zicht te plaatsen.
Naar het oordeel van het hof siert het [verweerder] niet dat hij in de procedure niet terstond opening van zaken over dit eerdere incident heeft gegeven. Daar staat tegenover dat Astellas al ontbinding had verzocht naar aanleiding van het tweede incident, terwijl [verweerder] niet tevoren was gehoord over het gebeuren in januari 2016.
Anders dan bij het latere incident heeft [verweerder] in januari niet zichzelf, maar een collega blootgesteld aan gevaar door hem te liften, zij het niet langs open schappen maar langs (zo begrijpt het hof) de muur van het kantoortje. Daarbij ging het om een jonge collega met een Wajong-achtergrond, die frequent met [verweerder] samenwerkte. Naar het oordeel van het hof had [verweerder] zich, gelet op de mogelijk niet geheel gelijkwaardige positie van [Z] , nog eens extra moeten bezinnen alvorens tot zijn actie over te gaan, ook als hij [Z] niet had geïnstrueerd om op de pallet te gaan staan.
Het hof is van oordeel dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld door [Z] in gevaar te brengen.
5.9
Zoals echter al onder 5.2 is overwogen, rechtvaardigt niet ieder ondoordacht en in strijd met veiligheidsinstructies handelen automatisch ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond. Het verwijtbare handelen moet ook van dien aard zijn dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever gevergd kan worden en dat vereist van de rechter een afweging op maat.
Volgens Astellas had de arbeidsovereenkomst ontbonden moeten worden omdat [verweerder] welbewust en kort na elkaar de hem bekende veiligheidsvoorschriften heeft overtreden, in combinatie met het verzwijgen van de toedracht van het incident in januari en het betrekken van [Z] bij beide acties.
Het hof kan echter billijken dat, hoewel het bepaald niet om geringe verwijten aan het adres van [verweerder] gaat, de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat van Astellas gevergd kon worden dat [verweerder] nog een kans moest krijgen, nu -zoals hiervoor ook reeds is overwogen- niet is gebleken van een zero tolerancebeleid of een eerdere waarschuwing en herhaald kan worden wat onder 5.4 is overwogen. Het hof merkt voorts op dat duidelijk is dat [verweerder] niet tot in alle haarvaten doordrongen was van de noodzaak zich altijd en overal in het bedrijf aan de voorschriften te houden. Zo heeft hij zich erop beroepen dat zijn pro-actieve houding in het verleden tijdens functioneringsgesprekken als sterk punt werd aangeduid. Die houding mag echter niet zo ver gaan dat hij (veiligheids)voorschriften van Astellas negeert. Naar het hof verwacht zal [verweerder] zich realiseren dat hij nu wel als gewaarschuwd man geldt.
5.1
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de kantonrechter ook terecht de ontbinding op de g-grond heeft kunnen afwijzen. In de toelichting op die grond, waarvoor Astellas heeft verwezen naar de randnummers 50-57 van haar verzoekschrift in eerste aanleg, is hetzelfde feitencomplex aan de orde als is aangevoerd voor de e-grond. Voor zover daar nog bijkomt dat [verweerder] in zijn onder 3.8 geciteerde excuusmail niet rept over het incident van januari 2016 is dat naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht om de balans te laten doorslaan in het voordeel van Astellas.
5.11
De gronden 1 tot en met 7 brengen het hof niet tot een ander oordeel dan dat van de kantonrechter. Daarmee is er ook geen aanleiding voor een andere proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bekrachtigen en Astellas veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] te stellen op
€ 313,- griffierecht en € 1.788,- salaris volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).
in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
5.12
De voorwaarde waaronder [verweerder] zijn incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, is niet vervuld. Het hof zal dat daarom onbesproken laten en een proceskostenveroordeling achterwege laten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in principaal hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter te Assen van 9 januari 2017;
veroordeelt Astellas in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 313,- griffierecht en € 1.788,- salaris advocaat volgens liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht;
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, mr. E.B. Knottnerus en mr. G. van Rijssen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2017.