ECLI:NL:GHARL:2017:555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
21-007003-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van naaktrecreatie buiten aangewezen plaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het zich ongekleed bevinden op een openbare plaats die niet door de gemeenteraad was aangewezen voor naaktrecreatie. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 9 januari 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een geldboete van € 90,- had geëist, subsidiair een dag hechtenis.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De tenlastelegging betrof het ongekleed recreëren op 14 juni 2015 op een locatie die niet door de gemeenteraad was aangewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de wetgever de beoordeling van de geschiktheid van een plaats voor ongeklede recreatie aan de rechter heeft overgelaten. Het hof heeft geconcludeerd dat het openbaar ministerie niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de plaats waar de verdachte zich bevond, niet geschikt was voor ongeklede recreatie.

De omstandigheden van de zaak, waaronder de aanwezigheid van wandelpaden en de organisatie van naaktwandeltochten door Staatsbosbeheer, hebben bijgedragen aan de conclusie van het hof. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging en heeft de verdachte vrijgesproken. De eerder uitgevaardigde strafbeschikking is vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007003-15
Uitspraak d.d.: 23 januari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden Nederland van 7 december 2015 met parketnummer 96-201529-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 januari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 90,-, subsidiair een dag hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 juni 2015, te [plaats] , zich ongekleed heeft bevonden buiten een door de gemeenteraad van die gemeente als geschikt voor ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats, te weten op of aan de [adres] , zijnde een voor het openbaar verkeer bestemde plaats, die niet voor ongeklede recreatie geschikt was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Artikel 430a Sr luidt: “Hij die zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats, ongekleed bevindt op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.”
Uit deze bepaling volgt, zo heeft ook de Hoge Raad in zijn arrest van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3462, geoordeeld dat ongeklede recreatie niet slechts is toegestaan op door de gemeenteraad daartoe aangewezen plaatsen.
Vast staat dat de plaats waar de verdachte zich in de onderhavige zaak op de ten laste gelegde datum ongekleed heeft bevonden, niet een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats was. Evenmin staat ter discussie dat het hier een voor het openbaar verkeer bestemde plaats betrof. Waar wel verschil van mening over bestaat is of die plaats op dat moment voor ongeklede recreatie geschikt was.
De wetgever heeft de term “niet geschikt” niet nader ingevuld. Het is – zo blijkt uit de wetsgeschiedenis – de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest de beoordeling welke plaats wel en welke plaats niet geschikt is in concrete zaken aan de rechter te laten.
De beantwoording van de vraag welke voor het openbaar verkeer bestemde, niet door de gemeenteraad aangewezen, plaatsen niet geschikt zijn voor ongeklede recreatie, hangt af van de omstandigheden van het geval. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of de desbetreffende plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie, waarbij blijkens de wetsgeschiedenis en gelet op de plaatsing van art. 430a Sr in Titel II van het Derde Boek van het Wetboek van Strafrecht (“Overtredingen betreffende de openbare orde”) onder meer van belang kan zijn of (i) ongeklede recreatie volgens de maatschappelijke opvattingen, zoals die ten tijde van de gedraging ter plaatse leven, aanvaardbaar wordt geacht, (ii) de locatie zodanig is gelegen dat sprake is van ongevraagde of ongewilde confrontatie van derden, en (iii) of de openbare orde wordt verstoord.
Gelet op de redactie van artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht, waarop de tenlastelegging is gebaseerd, ligt de bewijslast dat de desbetreffende plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie bij het openbaar ministerie (en is het niet aan verdachte om aan te tonen dat de betreffende plaats hiervoor wel geschikt is, zoals de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft gesteld).
Het openbaar ministerie heeft in het onderhavige geval niet het bewijs geleverd dat de desbetreffende plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat één persoon bij de politie melding heeft gemaakt van de omstandigheid dat er sprake was van naaktrecreatie. Dit enkele feit betekent niet dat deze plaats hiervoor niet geschikt is.
Uit het (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2016 komt naar voren dat op 500 meter van de locatie waar verdachte is aangetroffen zich een parkeerplaats bevindt die ruimte biedt aan zo'n 42 auto's, dat het bosgebied is voorzien van wandelpaden en toegangshekken, dat tijdens surveillances vaak te zien is dat de parkeerplaatsen veelvuldig gebruikt worden door recreanten en dat het gebied met name gebruikt wordt door natuurliefhebbers en wandelaars. Deze omstandigheden leveren echter niet bewijs daarvoor op dat de plaats waar verdachte ongekleed recreëerde (op dat tijdstip) daartoe niet geschikt was. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de door de verdachte overgelegde informatie blijkt dat Staatsbosbeheer, de beheerder van het betreffende natuurgebied, ter plaatse naaktwandeltochten heeft georganiseerd. Niet is gebleken dat Staatsbosbeheer deze naaktwandeltochten niet meer aanbiedt omdat het gebied daartoe niet geschikt blijkt te zijn.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat onvoldoende bewijs bestaat dat de plaats waar de verdachte zich op de ten laste gelegde datum bevond, niet geschikt was voor ongeklede recreatie, als bedoeld in artikel 430a Sr. De verdachte dient daarom van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Deze beslissing brengt mee dat de uitgevaardigde strafbeschikking moet worden vernietigd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra, griffier,
en op 23 januari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.