ECLI:NL:GHARL:2017:5497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
WAHV 200.175.147 en 200.175.148
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van administratieve sancties voor parkeren voor een in- en/of uitrit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, die op 23 juni 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen twee administratieve sancties van elk € 90,- die hem waren opgelegd voor het parkeren voor een in- en/of uitrit op 30 juni en 1 juli 2014 in de Halvesteeg te Deventer. De betrokkene erkent dat hij zijn voertuig op de genoemde data had geparkeerd, maar betwist dat er sprake was van een uitrit, omdat er achter het hek een picknicktafel staat en de afwijkende bestrating niet opvalt wanneer er aan weerszijden auto's staan geparkeerd. Hij voerde ook aan dat er een parkeerverbodsbord aanwezig had moeten zijn en dat de parkeerwachter hem pas na de tweede sanctie waarschuwde.

Het hof oordeelt dat de sancties terecht zijn opgelegd, omdat de betrokkene zijn voertuig voor een in-/uitrit heeft geparkeerd. Het hof stelt vast dat de wet geen definitie geeft van inrit of uitrit, maar dat dit moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden ter plaatse. Het hof concludeert dat het pad en de toegangspoort voldoende breed zijn voor motorvoertuigen en dat de bestrating duidelijk afwijkt van de parkeervakken. De aanwezigheid van de picknicktafel doet niet ter zake. Het hof oordeelt verder dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de oplegging van sancties af te zien of het bedrag van de sancties te matigen. De beslissingen van de kantonrechter worden bevestigd.

Uitspraak

WAHV 200.175.147 en 200.175.148
29 juni 2017
CJIB 182785941 en 183001385
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissingen
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 23 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissingen van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissingen ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissingen van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene zijn als kentekenhouder bij inleidende beschikkingen twee administratieve sancties à € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren voor een in- en/of uitrit”, welke gedragingen zouden zijn verricht op 30 juni 2014 om 16:59 uur en op 1 juli 2014 om 11:31 uur in de Halvesteeg te Deventer met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene erkent dat hij zijn voertuig op voormelde data in de Halvesteeg had geparkeerd. Hij stelt echter dat van een uitrit geen sprake was. Achter het hek staat namelijk een picknicktafel, zodat voertuigen niet kunnen passeren. De afwijkende bestrating valt niet op wanneer er aan weerszijden auto’s staan geparkeerd. Bovendien had er een parkeerverbodsbord aanwezig moeten zijn. De betrokkene stelt verder dat de parkeerwachter hem pas na de tweede sanctie telefonisch waarschuwde. Had hij dit direct na de eerste sanctie gedaan, dan had de betrokkene de tweede sanctie kunnen voorkomen.
3. De sanctie is opgelegd voor een vermeende overtreding van het bepaalde in artikel 24, eerste lid en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), waarin het parkeren voor in- en uitritten is verboden.
4. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Naast de in de inleidende beschikkingen vermelde gegevens, houden de verklaringen van de verbalisant zoals opgenomen in de zaakoverzichten van het CJIB in, kort gezegd, dat de gedragingen met het voertuig van de betrokkene zijn verricht.
6. Bij de stukken bevinden zich diverse foto’s van de situatie ter plaatse, die zowel door de verbalisant als door de betrokkene zijn aangeleverd. Op de foto’s is een rij parkeervakken te zien, die haaks op de weg is gesitueerd. Achter de vakken bevindt zich een muur, die op enig moment wordt onderbroken door een toegangspoort met een dubbel hekwerk. Vaststaat dat de betrokkene zijn voertuig op beide dagen voor dit hekwerk heeft geparkeerd.
Ter beoordeling van het hof is of het weggedeelte voor de toegangspoort als in- of uitrit is aan te merken.
7. De wet kent geen definitie van de begrippen ‘inrit’ en ‘uitrit’. Of sprake is van een in- of uitrit moet worden vastgesteld aan de hand van de omstandigheden ter plaatse die voor verkeersdeelnemers voldoende kenbaar zijn. Doorgaans zal als in- of uitrit worden aangemerkt een wegdeel of pad dat toegang geeft tot de openbare weg. Bebording waarmee een in- of uitrit als zodanig wordt gemarkeerd, is niet vereist. Ook een parkeerverbodsbord is niet nodig, aangezien in artikel 24, eerste lid, en onder b, van het RVV 1990 reeds een algemeen verbod om voor in- en uitritten te parkeren is opgenomen.
8. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige situatie sprake van een in-/uitrit. Daarbij neemt het hof in overweging dat het pad en de toegangspoort voldoende breed zijn om toegankelijk te zijn voor motorvoertuigen, dat de bestrating van het pad duidelijk afwijkt van die op de parkeervakken aan weerszijden en ook dat het pad – anders dan de parkeervakken – niet is voorzien van een zgn. ‘varkensrug’, een afgeronde betonnen verhoging die doorgang door voertuigen belemmert. Dat op het terrein achter het hek een picknicktafel staat, doet niet ter zake. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in- of uitrit is de wijze waarop het daaraan grenzende (privé)terrein is ingericht niet van belang.
9. Nu het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene zijn voertuig op 30 juni en
1 juli 2014 voor een in-/uitrit heeft geparkeerd, staat vast dat beide gedragingen zijn verricht. Gelet op het verweer van de betrokkene heeft het hof nu te beoordelen of niettemin aanleiding bestaat om in dit geval van oplegging van sancties af te zien of het bedrag van de sancties te matigen. Dat is slechts het geval als sprake is van bijzondere omstandigheden.
10. Naar het oordeel van het hof is er in dit geval geen sprake van bijzondere omstandigheden. Het verweer van de betrokkene dat de verbalisant hem na de eerste sanctie telefonisch had moeten waarschuwen, slaagt niet. Geen rechtsregel schrijft dat voor.
11. Het hof concludeert dat de kantonrechter het beroep in beide zaken terecht ongegrond heeft verklaard. De beslissingen van de kantonrechter worden daarom bevestigd.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissingen van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.