ECLI:NL:GHARL:2017:549

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
200.119.797/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor brand door onjuiste installatie rookgasafvoervoorziening

In deze zaak vorderde de Algemene Friese Onderlinge Schadeverzekeringsmaatschappij 'Zevenwouden' U.A. schadevergoeding van de aannemer wegens een brand die ontstond in de woning van de verzekerde. De brand zou zijn ontstaan door een tekortkoming van de aannemer bij de installatie van een rookgasafvoervoorziening. Het hof diende te beoordelen of de aannemer de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 had geschonden, met name artikel 2.84, en of de rookgasafvoervoorziening voldeed aan de eisen van de installatievoorschriften. De deskundige concludeerde dat de rookgasafvoervoorziening voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit en dat de kans op overschrijding van de maximale temperatuur aan de buitenzijde van de schoorsteen verwaarloosbaar klein was. Het hof oordeelde dat de aannemer niet tekort was geschoten en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de vordering van Zevenwouden werd afgewezen. De kosten van het hoger beroep werden aan Zevenwouden opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.119.797/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 118061/ HA ZA 12-47)
arrest van 10 januari 2017
in de zaak van
Algemene Friese Onderlinge Schadeverzekeringsmaatschappij "Zevenwouden" U.A.,
gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Zevenwouden,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. M. Kremer, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. B.M. Stroetinga, kantoorhoudend te Eindhoven, die ook heeft gepleit.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 februari 2015 hier over.
1.2
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft de door het hof benoemde deskundige een schriftelijk deskundigenbericht d.d. 22 juli 2015 opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.
1.3
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de begrotingsbeschikking van dit hof d.d. 1 september 2015,
- de memorie na deskundigenbericht van Zevenwouden,
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] ,
- het proces-verbaal van pleidooi d.d. 10 november 2016, waarbij door Zevenwouden pleitnotities zijn overgelegd.
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Het deskundigenbericht bevat onder meer de volgende passages:
"(…)
De belangrijkste vraag was of de in november 2009 gerealiseerde voorziening voor de afvoer van rookgassen voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Die vraag moet positief worden beantwoord.
Vanuit de kennis omtrent de CE-markering van toegepaste dubbellaagse metalen buis voortvloeiend uit de CPD, die sedert 1 juli 2013 is vervangen door de CPR, de kennis omtrent testen van houtkachels die moeten voldoen aan Europees geharmoniseerde normbladen (ervaringen vanuit CEN-TC 295) en een TNO Centrum voor brandveiligheid onderzoeksrapportage omtrent het toegepaste product in een cellenbeton kanaal kan op basis van gelijkwaardigheid worden geconcludeerd dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan de publiekrechtelijke eisen voor de voorziening voor de afvoer van rookgassen is voldaan.
In door procespartijen aangedragen stukken ontbreken nagenoeg alle voor de beantwoording van de vragen noodzakelijk bronnen. Deze zijn vanuit onze expertise en deelname aan tal van normalisatie-activiteiten en daardoor contacten met specialisten alsnog verzameld en vormen de basis voor onze conclusie. In dit rapport is daar verantwoording voor afgelegd.
(…)
Zou men hebben gezocht naar het TNO rapport dat wel enige relatie heeft met het toegepaste
product dan was men uitgekomen bij het (…) RAPPORT BETREFFENDE DE BEPALING VAN DE TOEPASBAARHEID: KOPEX FLEXIBELE BUIS TYPE LISSINOX MET OMKOKERING VAN GASBETON VOOR OPEN HAARDEN (…)
Het is bevreemdend te noemen dat de deskundigen noch de betrokken juristen zich hebben verdiept in de in het verleden uitgevoerde testen van het toegepaste product;
Op zich is het ook bevreemdend dat niemand van de betrokkenen zich de vraag heeft gesteld of voor het toegepaste product het vereiste van CE-markering van toepassing was. Dit op grond van het Bouwbesluit 2003 in verbinding met de Richtlijn bouwproducten.
(…)
Het Bouwbesluit 2003 bepaalt in artikel 1.8 kort samengevat dat bouwproducten de CE-markering moeten dragen wanneer dat overeenkomstig de richtlijn bouwproducten is bepaald. Van die CE-markering maakt ook een document deel uit hoe het product moet worden toepast wil het de door
de producent opgegeven prestaties leveren.
De verplichting was er op het moment van de toepassing in deze casus nog niet voor het rookgasafvoerkanaal, maar de mogelijkheid om onder CE-markering te leveren was er al wel. Voor de kachel gold die al wel.
Vanaf 01.03.2011 bestond die verplichting voor een rookgasvoerkanaal wel. De deskundigen hadden er, gegeven het geschil, goed aan gedaan de documentatie bij de CE-markering van het product op te vragen. Dat had men op veel van de gestelde vragen het antwoord geweten.
(…)
Artikel 4 van de Woningwet kent de volgende tekst.
Artikel 4Indien een bouwwerk gedeeltelijk wordt vernieuwd, veranderd of vergroot, zijn de voorschriften, bedoeld in artikel 2, voor zover zij betrekking hebben op dat bouwen, slechts van toepassing op die vernieuwing, verandering of vergroting.
Niet de gehele voorziening voor de afvoer van rookgassen is onderwerp van de verbouwing.
Alleen een binnenvoering wordt aangebracht in een bestaande voorziening. Dat betekent dat je niet toekomt aan toepassing van de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit 2003 omdat voornoemd artikel 4 daaraan in de weg staat. Je komt pas toe aan de toepassing van artikel 1.11 van het Bouwbesluit 2003 als de voorziening voor de afvoer voor rookgassen in zijn geheel nieuw zou zijn aangebracht. De voorziening voor de afvoer van rookgas bestaat in dit geval uit de binnenmantel, de luchtlaag en het gemetselde kanaal inclusief de daarvan deel uitmakende ondersteuningen.
Het voorschrift van artikel 2.84 van het Bouwbesluit 2003 geldt voor een integraal nieuwe
voorziening en niet voor een voorziening die grotendeels onveranderd opnieuw is toegepast.
(…)
In afwijking van de processtukken is niet zozeer artikel 2.84 van het Bouwbesluit 2003 van toepassing, maar strikt genomen artikel 2.90 van dat besluit. (…)
Artikel 2.901. Een voorziening voor de afvoer van rook is, bepaald volgens NEN 8062, luchtdicht.2. Materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rook is samengesteld, is bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien in dat materiaal een volgens NEN 8062 bepaalde temperatuur kan optreden van meer dan 363 K.(…)
Dit maakt overigens voor de technische betekenis geen verschil.
Dan nog even een toelichting op de correcte interpretatie van NEN 6062/NEN 8062 en een houtkachel.
Zie daartoe ook het door BKZ uitgebracht informatieblad "Bouwbesluit 2012 - Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas". Zodra de producten (ketel en rookgasafvoervoorziening {dubbelgelaagd roestvaststalen kanaal in een ommetseld kanaal}) met CE-markering op markt worden gebracht moet toepassing worden gegeven aan de CE-markering en niet langer aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Pas als sprake is van een rookgasafvoervoorziening die ter plaatse wordt gemaakt met producten zonder CE-markering komt de bepaling van het Bouwbesluit 2012 in beeld. Dit vloeit voort uit artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012. Destijds was dit artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2003.
Dit betekent dat als conform de CE-markering van de kachel de uittredetemperatuur inclusief safetyfactor een bepaalde waarde heeft dan de voorziening voor de afvoer van de rookklasse een temperatuurklasse moet hebben die gelijk of hoger is dan deze waarde. Tevens moet de daarbij behorende DTC (distance to combustables = afstand tot brandbare materialen) in acht worden genomen die hoort bij die temperatuurklasse en de uitgevoerde test voor die voorziening. In 2010 gold daarvoor in Nederland de eis van 0 mm.
De uittredetemperatuur van een houtkachel is afhankelijk van het ontwerp van de houtkachel en zal per type verschillen. Generaliserend kan worden gezegd dat de rookgastemperatuur gemeten ca. 1,5 meter stroomafwaarts van de aansluiting op het toestel ca. 270 - 300 °C zal zijn, uitzonderingen daargelaten. ( [C] geeft naar aanleiding van door ons gestelde vragen op dat deze varieert van 150 °C tot 230 °C afhankelijk van de wijze van aansluiten en het stookgedrag).
Dit leidt tot een rookgastemperatuur bij de aansluitstomp van 324 - 360 °C (+ 20%). Hiervoor voldoet een kanaal met de kwalificatie T400, mits deze resultaten van de veiligheidstest als bedoeld in NEN-EN 16510-1:2013 dit eveneens toelaten (T rookgas ˂ 500°C).
Daarom is een dubbelgelaagd roestvast stalen kanaal met temperatuurklasse T450 een juiste toepassing mits aan de buitenzijde van het gemetselde kanaal de temperatuur van 95 °C niet wordt overschreden. Bezien wij het testrapport van TNO dat hoort bij dit dubbelgelaagd stalen kanaal en dat is beoordeeld bij intrede temperaturen van 600 °C en 1000 °C, dan is de kans uiterst klein dat die temperatuur van zal 95 °C zijn overschreden.
Beantwoording van de vragen van het hof
1) Voldeed de rookafvoervoorziening aan de eisen van artikel 2.84 lid 1 Bouwbesluit 2003? (…)
Antwoord:
De beantwoording van de vraag is alleen mogelijk door het doen van een proef. Daarbij wordt in
Nederland als voorziening gezien de gehele eindsituatie dus de RVS buis met het ommetselde kanaal en de daarop aangebrachte afwerklagen.
Er is geen beproevingsrapport voorhanden gebaseerd op NEN 6062 of 8062 dat is toegesneden op
de gerealiseerde situatie. Het in het dossier genoemde TNO rapport heeft geen relatie met het toegepaste kanaal. Het wel relevante TNO rapport is het resultaat van een test van het metalen
dubbellaags kanaal in een cellenbeton schoorsteen.
We zullen dus langs andere weg tot beantwoording van de vraag moeten komen.
Voor de CE-markering wordt getest los van het ommetselde kanaal en de afwerklagen. Het gaat om een in Frankrijk geproduceerd product waarover we wel Franstalige informatie vinden.
(…)
De Avis Technique geeft aan dat de LissInox geschikt is voor situaties met intredetemperaturen van 450 °C en geschikt is voor vaste brandstoffen (sootfire). Er is geen afstand tot brandbare materialen opgegeven in de Avis Technique.
Uit Franse documenten kunnen we wel afleiden wat ze daar aan afstanden tot brandbare materialen aanhouden met bijbehorende onderstaande Franstalige uitleg.
In het dossier is niet vastgelegd wat de uittredetemperatuur van de rookgassen van de kachel was. Vermoedelijk gaat het om een kachel van het merk Prity type WDW.
(…)
Uit het bovenstaande valt af te leiden dat minimaal 5 cm afstand moet worden aangehouden tot brandbare materialen.
Wanneer we de specificatie van het gerealiseerde kanaal bezien zou daaraan zijn voldaan, uitgaande van een uittredetemperatuur van de kachel van maximaal 450 °C. De uittredetemperatuur is echter veel lager (met veiligheidsfactor 1,2 mee beschouwd 360 °C. Een kanaal T450 is voor de DTC getest bij een temperatuur van 550 °C.
Dit is een beoordeling op basis van gelijkwaardigheid en niet rechtstreeks aan de prestatie-eis.
Het bovenstaande en het relevante TNO rapport, hoewel bij de test beschreven in dat rapport sprake was van een cellenbeton omkokering, brengt ons met toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel tot de conclusie dat de gerealiseerde oplossing in beginsel voldoet aan de artikelen 2.84, eerste lid, en 2.90, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003. Weliswaar is dit niet het geval voor de minimale wanddikte van de binnenmantel, maar ook daarvoor kan op grond van gelijkwaardigheid, bevestigd door het fotomateriaal uit het dossier, worden gesteld dat van een gelijkwaardige duurzaamheid van de voorziening voor de afvoer van rookgas sprake zal zijn.
Het gegeven dat het kanaal was gestuct en dat niemand melding heeft gemaakt van enige verkleuring van het stucwerk, sterkt ons in het doen van bovenstaande gelijkwaardigheidsuitspraak.
Op navraag heeft [C] op 26 mei geschreven dat daar waar de heer [D] het kanaal heeft
hersteld nadat enige stenen waren verwijderd hij als aannemer en als eigenaar op die plekken
geen stucwerk heeft aangebracht. Als hij vol en zat heeft gemetseld heeft dat geen consequenties voor voorgaande stellingname.
2) Hoe beoordeelt u de mate van waarschijnlijkheid dat de brand is ontstaan als gevolg van strijd
met artikel 2.84 lid 1 van het Bouwbesluit? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag (onder meer) de volgende factoren betrekken: de ontbrandingstemperatuur van het gebruikte hout c.q. de entreetemperatuur van het rookgas, de lengte van het rookkanaal, het materiaal van de rookafvoervoorziening, de vermoedelijke temperatuur van de buitenzijde van de rookafvoervoorziening ter hoogte van de nok van het dak, althans ter plaatse waar de brand
(waarschijnlijk) is ontstaan, alsmede de omstandigheid dat de rookgasafvoerinstallatie reeds enige maanden in gebruik was?
De entreetemperatuur van het rookgas is een eigenschap van de kachel en is bij de CE-markering
van de kachel op de kachelwand aangegeven. Op navraag is gebleken dat de kachel niet meer aanwezig is en het CE-markeringplaatje niet meer kan worden afgelezen. Navraag bij de
importeur leert dat die temperatuur 290 °C is. Raadpleging van normalisatie experts levert een
temperatuur, rekening houdend met een veiligheidsfactor van 360 °C
De lengte van het kanaal is uit het overgelegde dossier niet duidelijk geworden. Ook navraag heeft geen antwoord opgeleverd. Het antwoord is voor de beantwoording van de vraag, gegeven de intreetemperatuur, ook niet echt van belang.
Uitgaande van het gegeven dat de uittredetemperatuur van de kachel aansluit bij de classificatie
van het stalen kanaal (T 450), is het onwaarschijnlijk dat bij deze toepassing er strijd aanwezig is
met artikel 2.84, eerste lid, c.q. artikel 2.90, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003.
Uit het fotomateriaal blijkt dat de stalen mantel intact is en niet door corrosie is aangetast. De verkleuring die op de foto's is te zien kan niet worden gezien als bewijs dat tijdens het stoken van
de kachel een te hoge temperatuur is opgetreden. Die verkleuring is waarschijnlijk het gevolg van het in de vuurhaard vallen van een deel van het stalen kanaal.
Het gemetselde kanaal was gestuct en nergens is vermeld dat dit stucwerk gebreken vertoonde zodat eventueel via ontbrekende stukjes mortel tussen de stenen ommanteling hete gassen naar buiten hebben kunnen treden.
Gegeven het relevante TNO testrapport en de daarin opgenomen gemeten temperatuurstijging tijdens de beproeving volgens de voorloper van NEN 6062 (die overigens qua technische betekenis een identieke inhoud kende) bij een intreetemperatuur van 600 °C/1000 °C en niet 360 °C die in dit geval optreedt, zal, beoordeeld op basis van expert judgement, de toelaatbare temperatuurstijging van 75 °C niet zijn overschreden.
3) Voldeed de rookafvoervoorziening aan de eisen van artikel 2.84 lid 2 Bouwbesluit 2003? Wilt u
bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de vraag of de houten draagconstructie in dit
verband geacht moet worden onderdeel uit te maken van de rookafvoervoorziening?
De houten draagconstructie moet worden geacht deel uit te maken van de rookgasafvoervoorziening, want zonder die draagconstructie is er namelijk geen voorziening. Zoals vorenstaand aangeven zal aan de buitenzijde van de voorziening (in de woonkamer de aan de binnenlucht grenzende Promatect) en daarboven ter plaatse van de/het aan de binnenlucht grenzende metselwerk/stucwerk de temperatuur geen temperatuurstijging van 75 °C hebben ondergaan (absolute temperatuur lager dan 363 K). De houten ondersteuning bevond zich buiten deze zone. Daarmee is voldaan aan artikel 2.84, tweede lid, c.q. artikel 2.90, tweede lid, van het Bouwbesluit 2003.
Indien vraag 3 ontkennend wordt beantwoord:
4) Hoe beoordeelt u de mate van waarschijnlijkheid dat de brand is ontstaan als gevolg van strijd met artikel 2.84 lid 2 van het Bouwbesluit?
Niet van toepassing.
5) Heeft [geïntimeerde] de flexbuis aangebracht in strijd met de installatievoorschriften {"statische luchtkolom, eventueel op te vullen met Vermiculite of Perlite") door geen isolatiemateriaal in de bestaande constructie aan te brengen?
Neen. Zoals in de .Franstalige tekstpassages is te zien is het "flexbuis" aangebracht op de wijze ' zoals dat is bedoeld. Een statische (lees stilstaande) luchtkolom is een prima isolator en zorgt er voor dat de temperatuur van de omhullende stenen schacht niet te hoog oploopt.
Het toepassen van Vermiculite of Perlite heeft tot doel de kachel gemakkelijker te kunnen ontsteken. Voor een ontsteking is thermische trek in het kanaal nodig en niet een over de volle hoogte koud kanaal. De Vermiculite of Perlite houden het kanaal nog lang warm.
Indien vraag 5 bevestigend wordt beantwoord:
6) Hoe beoordeelt u de mate van waarschijnlijkheid dat de brand hierdoor is ontstaan?
Die waarschijnlijkheid is uiterst klein.
7) Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband
met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
Ja. Die zijn in voorgaande hoofdstukken gemaakt. Die hebben betrekking op de interpretatie van het Bouwbesluit 2003, de interpretatie van NEN 6062/NEN 8062, de richtlijn bouwproducten, de
verordening bouwproducten, de geharmoniseerde Europese normbladen en de CE-markering.
(…)

6.6. SlotopmerkingenUit de beschrijving die op 26 mei is 2015 ontvangen heeft op de 1e verdieping (zolder) reeds de houten ondersteuning langs het gemetselde kanaal gelopen. Volgens de in de rapportage opgenomen tekening waren op de zolder twee slaapkamers aanwezig. Het is onwaarschijnlijk dat dat als pyrolyse de oorzaak van de brand is geweest dat vanwege het dagelijks gebruik van de zolder niet zou zijn opgevallen eerder dan 1 maart 2010.

(…)
7.4
Conclusie naar aanleiding van de reactie van beide partijen
De commentaren hebben behoudens het herstel van enige verschrijvingen nergens geleid tot aanpassing van de conceptrapportage.

8.Conclusies en aanbevelingen

De van toepassing zijnde regelgeving is door alle bij het geschil betrokken adviseurs niet correct
geïnterpreteerd. Een rookgasafvoervoorziening voor een houtkachel moet niet worden beoordeeld
als ware deze bestemd voor een open haard.
De kans dat de opgetreden brand op 1 maart 2010 te wijten is aan een onjuiste keuze van het dubbellaags roestvaststalen kanaal, gevoerd door een in klamp gemetselde schoorsteen is verwaarloosbaar klein. Aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 was voldaan. Althans dat is
voldoende aannemelijk.
Gegeven de toestand van het kanaal ten tijde van brand kan wel gesteld worden dat de kachel op een wijze is gestookt die niet de bedoeling is. Er is met te vet hout gestookt wat vroeg of laat tot schoorsteenbrand had zullen leiden tenzij veelvuldig zou zijn geveegd."
2.2
Het hof stelt vast dat de deskundige tot de conclusie is gekomen dat is voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2003, alsmede aan de installatievoorschriften voor de flexbuis. Van de zijde van Zevenwouden is gemotiveerde kritiek geuit op de bevindingen van de deskundige. Mede gelet op hetgeen tijdens het pleidooi door partijen naar voren is gebracht, spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of de vereiste minimumafstand van 5 cm tot brandbare materialen gerekend vanaf de buis, moet bestaan uit een luchtkolom, zoals aangegeven in de tekening op pagina 24 van het rapport (standpunt Zevenwouden) of dat die afstand ook mag bestaan uit het gemetselde kanaal, zoals de deskundige van oordeel is (standpunt [geïntimeerde] ). Zevenwouden betoogt in dit verband dat het deskundigenrapport berust op innerlijke tegenstrijdigheden en onterechte aannames. Zo zou de deskundige enerzijds hebben aangegeven dat aan de vereiste minimumafstand van 5 cm is voldaan door het metsel- en stucwerk en zou hij anderzijds hebben aangegeven dat geen Vermiculite of Perlite als isolatiemateriaal behoefde te worden toegepast vanwege de aanwezigheid van een statische luchtkolom. Daarbij zou de deskundige er ten onrechte van zijn uitgegaan dat die statische luchtkolom aanwezig was, terwijl dit nu juist een geschilpunt tussen partijen betreft, aldus Zevenwouden.
2.3
Het hof is van oordeel dat het deskundigenrapport zich weliswaar niet eenvoudig laat lezen, maar dat bij een grondige bestudering daarvan, in het bijzonder van de bespreking door de deskundige van de punten van kritiek van de zijde van Zevenwouden op het concept-rapport, het standpunt van de deskundige als volgt kan worden begrepen.
2.4
De deskundige heeft in zijn antwoord op vraag 1 (
voldeed de rookgasafvoervoorziening aan de eisen van artikel 2.84 lid 1 van het Bouwbesluit 2003?) - op basis van bij de flexbuis behorende Franstalige documenten - aangegeven dat voor de CE-markering een afstand van minimaal 5 cm, gerekend vanaf de flexbuis, tot brandbare materialen in acht genomen dient te worden ('distance de sécurité'). Daarbij heeft de deskundige een tekening in zijn rapport opgenomen, waarop te zien is dat die afstand bestaat uit een luchtkolom (zie pagina 24).
De deskundige heeft vervolgens aangegeven dat, gelet op de specificaties van het gerealiseerde kanaal
,de vereiste 'veiligheidsafstand' in casu in acht is genomen. Daarbij is de deskundige ervan uitgegaan dat aan deze eis reeds is voldaan door het metselwerk tezamen met het stucwerk (zie onder meer pagina 37, ad 46). Weliswaar gaat de deskundige tevens uit van de aanwezigheid van een statische luchtkolom (zie zijn antwoord op vraag 5), maar deze hoeft volgens hem geen 5 cm te zijn en ook niet perfect te zijn. Dat de buis mogelijk plaatselijk contact maakte met het stuc- en metselwerk is volgens hem van ondergeschikte betekenis (zie pagina 36, ad 43 en pagina 38-39, ad 54 en 58).
2.5
De deskundige heeft zijn antwoord op vraag 1 mede gebaseerd op een gelijkwaardigheidsonderzoek aan de hand van het TNO rapport met betrekking tot een metalen dubbellaags kanaal in een cellenbeton schoorsteen voor open haarden. Het feit dat in dit geval niet was voldaan aan de minimale wanddikte van de binnenmantel (het hof begrijpt dit aldus, dat het metsel- en stucwerk dunner was dan de gasbeton omkokering in bedoeld TNO rapport), brengt naar het oordeel van de deskundige niet mee, dat niet is voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit. Tot dit oordeel is de deskundige gekomen op basis van het feit dat de onderhavige kachel een veel lagere intreetemperatuur heeft (circa 360 °C) dan de temperaturen waarmee in het TNO rapport is gerekend (uittredetemperaturen van 600 °C tot 1000 °C). Beoordeeld op basis van 'expert judgement' ofwel gelijkwaardigheid zal de toelaatbare temperatuurstijging van 75 °C (absolute temperatuur 363 K) niet zijn overschreden, aldus de deskundige (zie zijn antwoord op vraag 2, pagina 26, als ook pagina 32, ad 16, pagina 33 ad 20/21 en pagina 38, ad 57).
2.6
Samengevat en zakelijk weergegeven is de deskundige tot de volgende conclusies gekomen:
- de vereiste minimum afstand van 5 cm werd reeds bereikt door het metsel- en stucwerk,
- er was een statische luchtkolom aanwezig,
- die statische luchtkolom behoefde geen 5 cm te bedragen noch perfect te zijn noch met isolerend materiaal gevuld te zijn om tezamen met het metsel- en stucwerk (voldoende) isolerende werking te hebben,
- uitgaande van een intreetemperatuur van de kachel van circa 360 °C is de kans dat aan de buitenzijde van de schoorsteen de maximale temperatuur van 95 °C werd overschreden, verwaarloosbaar klein.
2.7
Het hof is van oordeel dat de deskundige de punten van kritiek van Zevenwouden op zijn concept-rapport voldoende gemotiveerd en voldoende overtuigend heeft weerlegd. In het licht daarvan heeft Zevenwouden haar stelling dat de deskundige in zijn rapport is uitgegaan van een onjuiste intreetemperatuur van de kachel (circa 360 °C), onvoldoende onderbouwd. Ook heeft Zevenwouden de juistheid van het standpunt van de deskundige dat door de omkokering (luchtlaag, al dan niet perfect, en metselwerk en stucwerk) brandbare materialen direct mogen grenzen aan het kanaal (zie pagina 38, ad 54), onvoldoende gemotiveerd bestreden. Zevenwouden heeft, gelet op de uitvoerige uiteenzettingen van de deskundige, onvoldoende feiten of omstandigheden aangedragen die het aannemelijk maken dat de maximale temperatuur van 95 °C aan de buitenzijde van de rookgasafvoervoorziening werd overschreden. Het hof zal de bevindingen van de deskundige dan ook overnemen en zijn oordeel daarop baseren.
2.8
Het vorenstaande brengt mee dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst één of meer van de brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2003 en/of de voorschriften voor het plaatsen van de flexbuis heeft geschonden dan wel anderszins is tekortgeschoten en/of onrechtmatig heeft gehandeld. Daarmee ontvalt de grond aan de vordering van Zevenwouden.
De slotsom
2.9
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis d.d. 24 oktober 2012 moet worden bekrachtigd.
Het hof zal Zevenwouden als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht
1.553,-
totaal verschotten
1.553,-
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
4,5 punt x € 3.895,-(tarief VII)
17.527,50

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de toenmalige rechtbank Leeuwarden van 24 oktober 2012;
veroordeelt Zevenwouden in de kosten van het hoger beroep, waaronder kosten van het deskundigenbericht, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 17.527,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.553,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. K.M. Makkinga en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 januari 2017.