ECLI:NL:GHARL:2017:5460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
21-006722-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis belastingfraude door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2017 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarbij de verdachte, een AA-accountant, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer vijf jaar belastingfraude gepleegd door te hoge bedragen aan voorbelasting en te lage bedragen aan omzetbelasting op te geven. Het hof heeft de straf nader gemotiveerd en is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist. De verdachte heeft het vertrouwen dat in hem werd gesteld, op grove wijze misbruikt, wat heeft geleid tot een benadeling van de belastingdienst voor een totaalbedrag van € 272.297,-. Het hof heeft rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf in overeenstemming is met de aard en ernst van de feiten. De verdediging had verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar het hof heeft besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is voor de normhandhaving. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld, maar het hof heeft in het voordeel van de verdachte meegewogen dat hij al een deel van de naheffingen heeft voldaan en dat hij een tuchtrechtelijke maatregel heeft opgelegd gekregen. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg niet als een reden voor strafvermindering gezien, omdat deze mede door de verdediging is veroorzaakt. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de straf van de rechtbank te bevestigen, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006722-16
Uitspraak d.d.: 28 juni 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 november 2016 met parketnummer 16-992500-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1959] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. O.J. Much, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 30 november 2016, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1a, 1b en 2 bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 8 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de strafmotivering vervangt door de navolgende. Daarom dient het vonnis met verbetering van de gronden te worden bevestigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, een werkstraf voor de duur van 240 uren indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis en een geldboete van € 10.000,- subsidiair 85 dagen hechtenis.
De verdediging heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Indien het hof het toch aangewezen acht om een gevangenisstraf op te leggen, heeft de raadsman verzocht om deze geheel voorwaardelijk op te leggen, eventueel aangevuld met een werkstraf en eventueel een geldboete. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve ontwikkeling in het leven van verdachte doorkruisen en zou het voortbestaan van zijn bedrijf, met de daarbij behorende werkgelegenheid voor hemzelf en zijn personeel, bedreigen. Ook zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de thans voorspoedig lopende terugbetaling aan onder meer de belastingdienst, in gevaar brengen. De raadsman heeft er tenslotte op gewezen dat de redelijke termijn in eerste aanleg zou zijn overschreden.
Het hof is van oordeel dat de strafoplegging in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich gedurende een periode van ongeveer vijf jaren schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. Hij heeft telkens te hoge bedragen aan voorbelasting en te lage bedragen aan omzetbelasting opgegeven.
De werking van het systeem van de omzetbelasting, welke op aangifte dient te worden voldaan, is afhankelijk van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de bij die aangifte opgegeven bedragen. Indien de aangifte in strijd met de waarheid wordt opgemaakt en gebruikt dan wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven. Het systeem van de heffing van de omzetbelasting wordt ernstig aangetast als aangiften worden gedaan die niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn. De belastingdienst dient erop te kunnen vertrouwen dat de aangifte duidelijk, volledig en zonder voorbehoud geschiedt. Verdachte, die nota bene werkzaam was als AA-accountant, heeft het in hem gestelde vertrouwen op grove wijze misbruikt en van dit stelsel op een grove wijze geprofiteerd. Verdachte heeft slechts aan zijn eigen financiële gewin gedacht; immers als hij de fraude niet had gepleegd dan had zijn bedrijf niet aan diens financiële verplichtingen kunnen voldoen. Hij heeft door zo te handelen willens en wetens de belastingdienst en daarmee de Staat benadeeld voor een totaal bedrag van € 272.297,- aan te weinig geheven omzetbelasting. Voorts wordt het handelen van verdachte in de maatschappij als zeer verwerpelijk ervaren.
Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen door het hof worden opgelegd. Het hof verwijst in dit kader ook naar de rechterlijke oriëntatiepunten van straftoemeting. Het hof neemt daarbij het fiscale benadelingsbedrag als uitgangspunt. Het fiscale nadeel in deze zaak is
€ 272.297. Bij een benadelingsbedrag van een dergelijke omvang geven de oriëntatiepunten als uitgangspunt aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 12 en 18 maanden passend is. Het hof is dan ook van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving op dergelijke feiten in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het hof zwaar laat meetellen dat verdachte de feiten heeft gepleegd, terwijl hij AA-accountant was.
In het voordeel van verdachte weegt het hof mee dat verdachte blijkens het de hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 mei 2017 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts is uit het dossier gebleken dat de Accountantskamer aan verdachte een tuchtrechtelijke maatregel heeft opgelegd en hem voor zeven jaren heeft uitgeschreven uit het accountantsregister. Verder heeft verdachte reeds een deel van de naheffingen van de belastingdienst voldaan.
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de termijn van twee jaren voor berechting in eerste aanleg weliswaar met negen maanden is overschreden, maar dat deze mede is veroorzaakt door de verdediging door eerst een verzoek te doen om getuigen te horen, waarop de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris, en dit verzoek enkele maanden later in te trekken. Gelet op de beperkte overschrijding die dan nog resteert verbindt het hof aan die overschrijding van de redelijke termijn geen consequenties.
Het hof is van oordeel dat verdachte zijn handen dicht mag knijpen met de door de rechtbank opgelegde straf. De ondergrens van de oriëntatiepunten is in beginsel voor een first-offender twaalf maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat de rechtbank verdachte met de hem opgelegde straf tot het uiterste tegemoet is gekomen en het hof heeft zich er langdurig over beraden of toch niet een hogere straf zou moeten worden opgelegd. Het hof zal, al hetgeen in het voordeel van verdachte naar voren is gebracht meewegende, verdachte uiteindelijk geen hogere straf dan de rechtbank opleggen, maar ontkomt er niet aan, mede gelet op hetgeen wordt opgelegd in soortgelijke strafzaken en uit oogpunt van generale preventie, om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en de straf van de rechtbank te bevestigen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. A. van Maanen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 28 juni 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Dam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 28 juni 2017.
Tegenwoordig:
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
mr. W.B. Kok, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.